Vocabulary
Learn Verbs – Dutch

gebeuren
Vreemde dingen gebeuren in dromen.
happen
Strange things happen in dreams.

mengen
De schilder mengt de kleuren.
mix
The painter mixes the colors.

weglopen
Onze zoon wilde van huis weglopen.
run away
Our son wanted to run away from home.

smaken
Dit smaakt echt goed!
taste
This tastes really good!

schrijven
Hij schrijft een brief.
write
He is writing a letter.

vereenvoudigen
Je moet ingewikkelde dingen voor kinderen vereenvoudigen.
simplify
You have to simplify complicated things for children.

uitzetten
Ze zet de elektriciteit uit.
turn off
She turns off the electricity.

vertalen
Hij kan tussen zes talen vertalen.
translate
He can translate between six languages.

winnen
Hij probeert te winnen met schaken.
win
He tries to win at chess.

verlaten
Toeristen verlaten het strand rond de middag.
leave
Tourists leave the beach at noon.

bestaan
Dinosaurussen bestaan tegenwoordig niet meer.
exist
Dinosaurs no longer exist today.
