Vocabulary
Learn Verbs – Dutch

doorlaten
Moeten vluchtelingen aan de grenzen worden doorgelaten?
let through
Should refugees be let through at the borders?

aankomen
Veel mensen komen op vakantie met een camper aan.
arrive
Many people arrive by camper van on vacation.

voelen
Hij voelt zich vaak alleen.
feel
He often feels alone.

schoppen
Pas op, het paard kan schoppen!
kick
Be careful, the horse can kick!

sparen
Het meisje spaart haar zakgeld.
save
The girl is saving her pocket money.

gebruiken
Zelfs kleine kinderen gebruiken tablets.
use
Even small children use tablets.

dragen
De ezel draagt een zware last.
carry
The donkey carries a heavy load.

rennen
De atleet rent.
run
The athlete runs.

weggooien
Deze oude rubberen banden moeten apart worden weggegooid.
dispose
These old rubber tires must be separately disposed of.

kopen
Ze willen een huis kopen.
buy
They want to buy a house.

beginnen
School begint net voor de kinderen.
start
School is just starting for the kids.
