Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/120193381.webp
trouwen
Het stel is net getrouwd.
marry
The couple has just gotten married.
cms/verbs-webp/119289508.webp
houden
Je mag het geld houden.
keep
You can keep the money.
cms/verbs-webp/64904091.webp
oprapen
We moeten alle appels oprapen.
pick up
We have to pick up all the apples.
cms/verbs-webp/114091499.webp
trainen
De hond wordt door haar getraind.
train
The dog is trained by her.
cms/verbs-webp/75423712.webp
veranderen
Het licht veranderde in groen.
change
The light changed to green.
cms/verbs-webp/125088246.webp
imiteren
Het kind imiteert een vliegtuig.
imitate
The child imitates an airplane.
cms/verbs-webp/130814457.webp
toevoegen
Ze voegt wat melk toe aan de koffie.
add
She adds some milk to the coffee.
cms/verbs-webp/108286904.webp
drinken
De koeien drinken water uit de rivier.
drink
The cows drink water from the river.
cms/verbs-webp/19584241.webp
ter beschikking hebben
Kinderen hebben alleen zakgeld ter beschikking.
have at disposal
Children only have pocket money at their disposal.
cms/verbs-webp/81986237.webp
mengen
Ze mengt een vruchtensap.
mix
She mixes a fruit juice.
cms/verbs-webp/99592722.webp
vormen
We vormen samen een goed team.
form
We form a good team together.
cms/verbs-webp/40094762.webp
wekken
De wekker wekt haar om 10 uur ’s ochtends.
wake up
The alarm clock wakes her up at 10 a.m.