Vocabulary
Learn Verbs – Dutch

tentoonstellen
Hier wordt moderne kunst tentoongesteld.
exhibit
Modern art is exhibited here.

bevatten
Vis, kaas en melk bevatten veel eiwitten.
contain
Fish, cheese, and milk contain a lot of protein.

luisteren
Hij luistert naar haar.
listen
He is listening to her.

controleren
De tandarts controleert het gebit van de patiënt.
check
The dentist checks the patient’s dentition.

bidden
Hij bidt in stilte.
pray
He prays quietly.

publiceren
Reclame wordt vaak in kranten gepubliceerd.
publish
Advertising is often published in newspapers.

werken
De motorfiets is kapot; hij werkt niet meer.
work
The motorcycle is broken; it no longer works.

imiteren
Het kind imiteert een vliegtuig.
imitate
The child imitates an airplane.

bekritiseren
De baas bekritiseert de werknemer.
criticize
The boss criticizes the employee.

geld uitgeven
We moeten veel geld uitgeven aan reparaties.
spend money
We have to spend a lot of money on repairs.

bezoeken
Ze bezoekt Parijs.
visit
She is visiting Paris.
