Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/85010406.webp
overspringen
De atleet moet over het obstakel springen.
jump over
The athlete must jump over the obstacle.
cms/verbs-webp/109542274.webp
doorlaten
Moeten vluchtelingen aan de grenzen worden doorgelaten?
let through
Should refugees be let through at the borders?
cms/verbs-webp/80060417.webp
wegrijden
Ze rijdt weg in haar auto.
drive away
She drives away in her car.
cms/verbs-webp/17624512.webp
wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.
get used to
Children need to get used to brushing their teeth.
cms/verbs-webp/112444566.webp
praten met
Iemand zou met hem moeten praten; hij is zo eenzaam.
talk to
Someone should talk to him; he’s so lonely.
cms/verbs-webp/116358232.webp
gebeuren
Er is iets ergs gebeurd.
happen
Something bad has happened.
cms/verbs-webp/118232218.webp
beschermen
Kinderen moeten beschermd worden.
protect
Children must be protected.
cms/verbs-webp/21689310.webp
aanspreken
Mijn leraar spreekt me vaak aan.
call on
My teacher often calls on me.
cms/verbs-webp/33688289.webp
binnenlaten
Men moet nooit vreemden binnenlaten.
let in
One should never let strangers in.
cms/verbs-webp/67880049.webp
loslaten
Je mag de grip niet loslaten!
let go
You must not let go of the grip!
cms/verbs-webp/10206394.webp
verdragen
Ze kan de pijn nauwelijks verdragen!
endure
She can hardly endure the pain!
cms/verbs-webp/59552358.webp
beheren
Wie beheert het geld in jouw gezin?
manage
Who manages the money in your family?