Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/89025699.webp
dragen
De ezel draagt een zware last.
carry
The donkey carries a heavy load.
cms/verbs-webp/129203514.webp
kletsen
Hij kletst vaak met zijn buurman.
chat
He often chats with his neighbor.
cms/verbs-webp/120128475.webp
denken
Ze moet altijd aan hem denken.
think
She always has to think about him.
cms/verbs-webp/91442777.webp
stappen op
Ik kan met deze voet niet op de grond stappen.
step on
I can’t step on the ground with this foot.
cms/verbs-webp/121102980.webp
meerijden
Mag ik met je meerijden?
ride along
May I ride along with you?
cms/verbs-webp/85191995.webp
overweg kunnen
Stop met ruziën en kunnen jullie eindelijk met elkaar overweg!
get along
End your fight and finally get along!
cms/verbs-webp/21342345.webp
leuk vinden
Het kind vindt het nieuwe speelgoed leuk.
like
The child likes the new toy.
cms/verbs-webp/101556029.webp
weigeren
Het kind weigert zijn eten.
refuse
The child refuses its food.
cms/verbs-webp/113842119.webp
voorbijgaan
De middeleeuwse periode is voorbijgegaan.
pass
The medieval period has passed.
cms/verbs-webp/30314729.webp
stoppen
Ik wil nu stoppen met roken!
quit
I want to quit smoking starting now!
cms/verbs-webp/40946954.webp
sorteren
Hij sorteert graag zijn postzegels.
sort
He likes sorting his stamps.
cms/verbs-webp/118588204.webp
wachten
Ze wacht op de bus.
wait
She is waiting for the bus.