Vocabulary
Learn Verbs – Dutch

stoppen
Ik wil nu stoppen met roken!
quit
I want to quit smoking starting now!

de weg terugvinden
Ik kan de weg terug niet vinden.
find one’s way back
I can’t find my way back.

vernieuwen
De schilder wil de muurkleur vernieuwen.
renew
The painter wants to renew the wall color.

tegenover liggen
Daar is het kasteel - het ligt er recht tegenover!
lie opposite
There is the castle - it lies right opposite!

verdenken
Hij verdenkt dat het zijn vriendin is.
suspect
He suspects that it’s his girlfriend.

inrichten
Mijn dochter wil haar appartement inrichten.
set up
My daughter wants to set up her apartment.

ondertekenen
Hij ondertekende het contract.
sign
He signed the contract.

beschermen
Een helm moet tegen ongelukken beschermen.
protect
A helmet is supposed to protect against accidents.

accepteren
Creditcards worden hier geaccepteerd.
accept
Credit cards are accepted here.

testen
De auto wordt in de werkplaats getest.
test
The car is being tested in the workshop.

accepteren
Ik kan dat niet veranderen, ik moet het accepteren.
accept
I can’t change that, I have to accept it.
