Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/31726420.webp
zich wenden tot
Ze wenden zich tot elkaar.
turn to
They turn to each other.
cms/verbs-webp/100466065.webp
weglaten
Je kunt de suiker in de thee weglaten.
leave out
You can leave out the sugar in the tea.
cms/verbs-webp/108350963.webp
verrijken
Specerijen verrijken ons eten.
enrich
Spices enrich our food.
cms/verbs-webp/96628863.webp
sparen
Het meisje spaart haar zakgeld.
save
The girl is saving her pocket money.
cms/verbs-webp/125376841.webp
bekijken
Op vakantie heb ik veel bezienswaardigheden bekeken.
look at
On vacation, I looked at many sights.
cms/verbs-webp/115207335.webp
openen
De kluis kan worden geopend met de geheime code.
open
The safe can be opened with the secret code.
cms/verbs-webp/54887804.webp
garanderen
Verzekering garandeert bescherming bij ongevallen.
guarantee
Insurance guarantees protection in case of accidents.
cms/verbs-webp/67880049.webp
loslaten
Je mag de grip niet loslaten!
let go
You must not let go of the grip!
cms/verbs-webp/21342345.webp
leuk vinden
Het kind vindt het nieuwe speelgoed leuk.
like
The child likes the new toy.
cms/verbs-webp/113248427.webp
winnen
Hij probeert te winnen met schaken.
win
He tries to win at chess.
cms/verbs-webp/75195383.webp
zijn
Je moet niet verdrietig zijn!
be
You shouldn’t be sad!
cms/verbs-webp/41935716.webp
verdwalen
Het is gemakkelijk om in het bos te verdwalen.
get lost
It’s easy to get lost in the woods.