Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/34567067.webp
zoeken naar
De politie zoekt naar de dader.
search for
The police are searching for the perpetrator.
cms/verbs-webp/83636642.webp
slaan
Ze slaat de bal over het net.
hit
She hits the ball over the net.
cms/verbs-webp/78309507.webp
uitknippen
De vormen moeten worden uitgeknipt.
cut out
The shapes need to be cut out.
cms/verbs-webp/102167684.webp
vergelijken
Ze vergelijken hun cijfers.
compare
They compare their figures.
cms/verbs-webp/121102980.webp
meerijden
Mag ik met je meerijden?
ride along
May I ride along with you?
cms/verbs-webp/119613462.webp
verwachten
Mijn zus verwacht een kind.
expect
My sister is expecting a child.
cms/verbs-webp/83661912.webp
bereiden
Ze bereiden een heerlijke maaltijd.
prepare
They prepare a delicious meal.
cms/verbs-webp/45022787.webp
doden
Ik zal de vlieg doden!
kill
I will kill the fly!
cms/verbs-webp/57248153.webp
vermelden
De baas vermeldde dat hij hem zal ontslaan.
mention
The boss mentioned that he will fire him.
cms/verbs-webp/117491447.webp
afhangen van
Hij is blind en is afhankelijk van hulp van buitenaf.
depend
He is blind and depends on outside help.
cms/verbs-webp/108118259.webp
vergeten
Ze is nu zijn naam vergeten.
forget
She’s forgotten his name now.
cms/verbs-webp/104820474.webp
klinken
Haar stem klinkt fantastisch.
sound
Her voice sounds fantastic.