Vocabulary
Learn Verbs – Dutch

beschermen
De moeder beschermt haar kind.
protect
The mother protects her child.

versterken
Gymnastiek versterkt de spieren.
strengthen
Gymnastics strengthens the muscles.

begrijpen
Ik begreep eindelijk de taak!
understand
I finally understood the task!

liegen
Soms moet men liegen in een noodsituatie.
lie
Sometimes one has to lie in an emergency situation.

inloggen
Je moet inloggen met je wachtwoord.
log in
You have to log in with your password.

trekken
Hoe gaat hij die grote vis eruit trekken?
pull out
How is he going to pull out that big fish?

hangen
IJsspegels hangen van het dak.
hang down
Icicles hang down from the roof.

tegenover liggen
Daar is het kasteel - het ligt er recht tegenover!
lie opposite
There is the castle - it lies right opposite!

beschermen
Kinderen moeten beschermd worden.
protect
Children must be protected.

weglaten
Je kunt de suiker in de thee weglaten.
leave out
You can leave out the sugar in the tea.

herhalen
Mijn papegaai kan mijn naam herhalen.
repeat
My parrot can repeat my name.
