Vocabulary
Learn Verbs – Dutch

stemmen
De kiezers stemmen vandaag over hun toekomst.
vote
The voters are voting on their future today.

trekken
Hij trekt de slee.
pull
He pulls the sled.

omdraaien
Je moet hier de auto omdraaien.
turn around
You have to turn the car around here.

sorteren
Hij sorteert graag zijn postzegels.
sort
He likes sorting his stamps.

dienen
Honden dienen graag hun baasjes.
serve
Dogs like to serve their owners.

moeten
Men zou veel water moeten drinken.
should
One should drink a lot of water.

bedekken
Ze bedekt haar haar.
cover
She covers her hair.

leren kennen
Vreemde honden willen elkaar leren kennen.
get to know
Strange dogs want to get to know each other.

bedanken
Ik bedank je er heel erg voor!
thank
I thank you very much for it!

ondersteunen
We ondersteunen de creativiteit van ons kind.
support
We support our child’s creativity.

verbranden
Je moet geen geld verbranden.
burn
You shouldn’t burn money.
