Vocabulary
Learn Verbs – Dutch

laten staan
Vandaag moeten velen hun auto’s laten staan.
leave standing
Today many have to leave their cars standing.

verdwalen
Het is gemakkelijk om in het bos te verdwalen.
get lost
It’s easy to get lost in the woods.

bevestigen
Ze kon het goede nieuws aan haar man bevestigen.
confirm
She could confirm the good news to her husband.

opmerken
Wie iets weet, mag in de klas opmerken.
speak up
Whoever knows something may speak up in class.

beheren
Wie beheert het geld in jouw gezin?
manage
Who manages the money in your family?

genereren
We genereren elektriciteit met wind en zonlicht.
generate
We generate electricity with wind and sunlight.

teruggeven
De leraar geeft de essays terug aan de studenten.
return
The teacher returns the essays to the students.

antwoorden
Zij antwoordt altijd eerst.
reply
She always replies first.

drinken
Ze drinkt thee.
drink
She drinks tea.

investeren
Waar moeten we ons geld in investeren?
invest
What should we invest our money in?

vrezen
We vrezen dat de persoon ernstig gewond is.
fear
We fear that the person is seriously injured.
