Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/116166076.webp
betalen
Ze betaalt online met een creditcard.
pay
She pays online with a credit card.
cms/verbs-webp/96586059.webp
ontslaan
De baas heeft hem ontslagen.
fire
The boss has fired him.
cms/verbs-webp/81740345.webp
samenvatten
Je moet de belangrijkste punten uit deze tekst samenvatten.
summarize
You need to summarize the key points from this text.
cms/verbs-webp/93169145.webp
spreken
Hij spreekt tot zijn publiek.
speak
He speaks to his audience.
cms/verbs-webp/104135921.webp
binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.
enter
He enters the hotel room.
cms/verbs-webp/105875674.webp
schoppen
In vechtsporten moet je goed kunnen schoppen.
kick
In martial arts, you must be able to kick well.
cms/verbs-webp/98561398.webp
mengen
De schilder mengt de kleuren.
mix
The painter mixes the colors.
cms/verbs-webp/82604141.webp
weggooien
Hij stapt op een weggegooide bananenschil.
throw away
He steps on a thrown-away banana peel.
cms/verbs-webp/77572541.webp
verwijderen
De vakman heeft de oude tegels verwijderd.
remove
The craftsman removed the old tiles.
cms/verbs-webp/127720613.webp
missen
Hij mist zijn vriendin erg.
miss
He misses his girlfriend a lot.
cms/verbs-webp/34567067.webp
zoeken naar
De politie zoekt naar de dader.
search for
The police are searching for the perpetrator.
cms/verbs-webp/115628089.webp
bereiden
Ze bereidt een taart.
prepare
She is preparing a cake.