Vocabulary
Learn Verbs – Dutch

bestellen
Ze bestelt ontbijt voor zichzelf.
order
She orders breakfast for herself.

dansen
Ze dansen verliefd een tango.
dance
They are dancing a tango in love.

schoppen
Ze schoppen graag, maar alleen bij tafelvoetbal.
kick
They like to kick, but only in table soccer.

openen
De kluis kan worden geopend met de geheime code.
open
The safe can be opened with the secret code.

oogsten
We hebben veel wijn geoogst.
harvest
We harvested a lot of wine.

inrichten
Mijn dochter wil haar appartement inrichten.
set up
My daughter wants to set up her apartment.

zwemmen
Ze zwemt regelmatig.
swim
She swims regularly.

meedenken
Je moet meedenken bij kaartspellen.
think along
You have to think along in card games.

aannemen
De sollicitant werd aangenomen.
hire
The applicant was hired.

volgen
Mijn hond volgt me als ik jog.
follow
My dog follows me when I jog.

laten staan
Vandaag moeten velen hun auto’s laten staan.
leave standing
Today many have to leave their cars standing.
