Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/94796902.webp
de weg terugvinden
Ik kan de weg terug niet vinden.
find one’s way back
I can’t find my way back.
cms/verbs-webp/81025050.webp
vechten
De atleten vechten tegen elkaar.
fight
The athletes fight against each other.
cms/verbs-webp/77581051.webp
aanbieden
Wat bied je me aan voor mijn vis?
offer
What are you offering me for my fish?
cms/verbs-webp/105224098.webp
bevestigen
Ze kon het goede nieuws aan haar man bevestigen.
confirm
She could confirm the good news to her husband.
cms/verbs-webp/55788145.webp
bedekken
Het kind bedekt zijn oren.
cover
The child covers its ears.
cms/verbs-webp/123953850.webp
redden
De dokters konden zijn leven redden.
save
The doctors were able to save his life.
cms/verbs-webp/79322446.webp
voorstellen
Hij stelt zijn nieuwe vriendin voor aan zijn ouders.
introduce
He is introducing his new girlfriend to his parents.
cms/verbs-webp/61806771.webp
brengen
De koerier brengt een pakketje.
bring
The messenger brings a package.
cms/verbs-webp/125385560.webp
wassen
De moeder wast haar kind.
wash
The mother washes her child.
cms/verbs-webp/112286562.webp
werken
Ze werkt beter dan een man.
work
She works better than a man.
cms/verbs-webp/90321809.webp
geld uitgeven
We moeten veel geld uitgeven aan reparaties.
spend money
We have to spend a lot of money on repairs.
cms/verbs-webp/110775013.webp
opschrijven
Ze wil haar zakelijk idee opschrijven.
write down
She wants to write down her business idea.