Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/124320643.webp
moeilijk vinden
Beiden vinden het moeilijk om afscheid te nemen.
find difficult
Both find it hard to say goodbye.
cms/verbs-webp/115224969.webp
vergeven
Ik vergeef hem zijn schulden.
forgive
I forgive him his debts.
cms/verbs-webp/67095816.webp
samenwonen
De twee zijn van plan om binnenkort samen te gaan wonen.
move in together
The two are planning to move in together soon.
cms/verbs-webp/67624732.webp
vrezen
We vrezen dat de persoon ernstig gewond is.
fear
We fear that the person is seriously injured.
cms/verbs-webp/102114991.webp
knippen
De kapper knipt haar haar.
cut
The hairstylist cuts her hair.
cms/verbs-webp/32796938.webp
versturen
Ze wil de brief nu versturen.
send off
She wants to send the letter off now.
cms/verbs-webp/123519156.webp
doorbrengen
Ze brengt al haar vrije tijd buiten door.
spend
She spends all her free time outside.
cms/verbs-webp/83776307.webp
verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.
move
My nephew is moving.
cms/verbs-webp/112755134.webp
bellen
Ze kan alleen bellen tijdens haar lunchpauze.
call
She can only call during her lunch break.
cms/verbs-webp/129244598.webp
beperken
Tijdens een dieet moet je je voedselinname beperken.
limit
During a diet, you have to limit your food intake.
cms/verbs-webp/120978676.webp
afbranden
Het vuur zal een groot deel van het bos afbranden.
burn down
The fire will burn down a lot of the forest.
cms/verbs-webp/19584241.webp
ter beschikking hebben
Kinderen hebben alleen zakgeld ter beschikking.
have at disposal
Children only have pocket money at their disposal.