Vocabulary
Learn Verbs – Dutch

wijken
Veel oude huizen moeten wijken voor de nieuwe.
give way
Many old houses have to give way for the new ones.

omdraaien
Je moet hier de auto omdraaien.
turn around
You have to turn the car around here.

aankomen
Veel mensen komen op vakantie met een camper aan.
arrive
Many people arrive by camper van on vacation.

ontvangen
Ik kan zeer snel internet ontvangen.
receive
I can receive very fast internet.

vergeven
Ik vergeef hem zijn schulden.
forgive
I forgive him his debts.

bestaan
Dinosaurussen bestaan tegenwoordig niet meer.
exist
Dinosaurs no longer exist today.

luisteren naar
De kinderen luisteren graag naar haar verhalen.
listen to
The children like to listen to her stories.

slaan
Ouders zouden hun kinderen niet moeten slaan.
beat
Parents shouldn’t beat their children.

doorgaan
Kan de kat door dit gat gaan?
go through
Can the cat go through this hole?

mengen
Je kunt een gezonde salade met groenten mengen.
mix
You can mix a healthy salad with vegetables.

trekken
Hoe gaat hij die grote vis eruit trekken?
pull out
How is he going to pull out that big fish?
