Vocabulary
Learn Verbs – Dutch

genieten
Ze geniet van het leven.
enjoy
She enjoys life.

moeilijk vinden
Beiden vinden het moeilijk om afscheid te nemen.
find difficult
Both find it hard to say goodbye.

dansen
Ze dansen verliefd een tango.
dance
They are dancing a tango in love.

leiden
De meest ervaren wandelaar leidt altijd.
lead
The most experienced hiker always leads.

klinken
Haar stem klinkt fantastisch.
sound
Her voice sounds fantastic.

bedanken
Ik bedank je er heel erg voor!
thank
I thank you very much for it!

openen
De kluis kan worden geopend met de geheime code.
open
The safe can be opened with the secret code.

hangen
De hangmat hangt aan het plafond.
hang down
The hammock hangs down from the ceiling.

trouwen
Minderjarigen mogen niet trouwen.
marry
Minors are not allowed to be married.

uitzoeken
Ze zoekt een nieuwe zonnebril uit.
pick out
She picks out a new pair of sunglasses.

aannemen
De sollicitant werd aangenomen.
hire
The applicant was hired.
