Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/119188213.webp
stemmen
De kiezers stemmen vandaag over hun toekomst.
vote
The voters are voting on their future today.
cms/verbs-webp/109766229.webp
voelen
Hij voelt zich vaak alleen.
feel
He often feels alone.
cms/verbs-webp/101709371.webp
produceren
Men kan goedkoper produceren met robots.
produce
One can produce more cheaply with robots.
cms/verbs-webp/121870340.webp
rennen
De atleet rent.
run
The athlete runs.
cms/verbs-webp/102853224.webp
samenbrengen
De taalcursus brengt studenten van over de hele wereld samen.
bring together
The language course brings students from all over the world together.
cms/verbs-webp/58292283.webp
eisen
Hij eist compensatie.
demand
He is demanding compensation.
cms/verbs-webp/102677982.webp
voelen
Ze voelt de baby in haar buik.
feel
She feels the baby in her belly.
cms/verbs-webp/81973029.webp
initiëren
Ze zullen hun scheiding initiëren.
initiate
They will initiate their divorce.
cms/verbs-webp/75487437.webp
leiden
De meest ervaren wandelaar leidt altijd.
lead
The most experienced hiker always leads.
cms/verbs-webp/67624732.webp
vrezen
We vrezen dat de persoon ernstig gewond is.
fear
We fear that the person is seriously injured.
cms/verbs-webp/77646042.webp
verbranden
Je moet geen geld verbranden.
burn
You shouldn’t burn money.
cms/verbs-webp/123237946.webp
gebeuren
Hier is een ongeluk gebeurd.
happen
An accident has happened here.