Vocabulary
Learn Verbs – Dutch

accepteren
Creditcards worden hier geaccepteerd.
accept
Credit cards are accepted here.

bereiden
Ze bereidt een taart.
prepare
She is preparing a cake.

sparen
Mijn kinderen hebben hun eigen geld gespaard.
save
My children have saved their own money.

herhalen
Kun je dat alstublieft herhalen?
repeat
Can you please repeat that?

creëren
Wie heeft de aarde gecreëerd?
create
Who created the Earth?

geld uitgeven
We moeten veel geld uitgeven aan reparaties.
spend money
We have to spend a lot of money on repairs.

vervoeren
De vrachtwagen vervoert de goederen.
transport
The truck transports the goods.

verspillen
Energie mag niet verspild worden.
waste
Energy should not be wasted.

verlaten
Toeristen verlaten het strand rond de middag.
leave
Tourists leave the beach at noon.

sturen
Ik heb je een bericht gestuurd.
send
I sent you a message.

updaten
Tegenwoordig moet je je kennis voortdurend updaten.
update
Nowadays, you have to constantly update your knowledge.
