Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/859238.webp
uitoefenen
Ze oefent een ongewoon beroep uit.
exercise
She exercises an unusual profession.
cms/verbs-webp/82845015.webp
melden
Iedereen aan boord meldt zich bij de kapitein.
report to
Everyone on board reports to the captain.
cms/verbs-webp/6307854.webp
naar je toekomen
Het geluk komt naar je toe.
come to you
Luck is coming to you.
cms/verbs-webp/115628089.webp
bereiden
Ze bereidt een taart.
prepare
She is preparing a cake.
cms/verbs-webp/99592722.webp
vormen
We vormen samen een goed team.
form
We form a good team together.
cms/verbs-webp/104135921.webp
binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.
enter
He enters the hotel room.
cms/verbs-webp/111063120.webp
leren kennen
Vreemde honden willen elkaar leren kennen.
get to know
Strange dogs want to get to know each other.
cms/verbs-webp/120686188.webp
studeren
De meisjes studeren graag samen.
study
The girls like to study together.
cms/verbs-webp/28642538.webp
laten staan
Vandaag moeten velen hun auto’s laten staan.
leave standing
Today many have to leave their cars standing.
cms/verbs-webp/117491447.webp
afhangen van
Hij is blind en is afhankelijk van hulp van buitenaf.
depend
He is blind and depends on outside help.
cms/verbs-webp/63351650.webp
annuleren
De vlucht is geannuleerd.
cancel
The flight is canceled.
cms/verbs-webp/124458146.webp
overlaten
De eigenaren laten hun honden aan mij over voor een wandeling.
leave to
The owners leave their dogs to me for a walk.