Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/117284953.webp
uitzoeken
Ze zoekt een nieuwe zonnebril uit.
pick out
She picks out a new pair of sunglasses.
cms/verbs-webp/62000072.webp
overnachten
We overnachten in de auto.
spend the night
We are spending the night in the car.
cms/verbs-webp/104818122.webp
repareren
Hij wilde de kabel repareren.
repair
He wanted to repair the cable.
cms/verbs-webp/18473806.webp
aan de beurt komen
Even wachten, je komt zo aan de beurt!
get a turn
Please wait, you’ll get your turn soon!
cms/verbs-webp/65199280.webp
achterna rennen
De moeder rent achter haar zoon aan.
run after
The mother runs after her son.
cms/verbs-webp/63868016.webp
terugbrengen
De hond brengt het speelgoed terug.
return
The dog returns the toy.
cms/verbs-webp/51573459.webp
benadrukken
Je kunt je ogen goed benadrukken met make-up.
emphasize
You can emphasize your eyes well with makeup.
cms/verbs-webp/122470941.webp
sturen
Ik heb je een bericht gestuurd.
send
I sent you a message.
cms/verbs-webp/118759500.webp
oogsten
We hebben veel wijn geoogst.
harvest
We harvested a lot of wine.
cms/verbs-webp/113253386.webp
lukken
Deze keer is het niet gelukt.
work out
It didn’t work out this time.
cms/verbs-webp/106088706.webp
opstaan
Ze kan niet meer zelfstandig opstaan.
stand up
She can no longer stand up on her own.
cms/verbs-webp/113418367.webp
beslissen
Ze kan niet beslissen welke schoenen ze moet dragen.
decide
She can’t decide which shoes to wear.