Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (US)

check
He checks who lives there.
controleren
Hij controleert wie daar woont.

cover
The child covers its ears.
bedekken
Het kind bedekt zijn oren.

let in
It was snowing outside and we let them in.
binnenlaten
Buiten sneeuwde het en we lieten ze binnen.

park
The bicycles are parked in front of the house.
parkeren
De fietsen staan voor het huis geparkeerd.

lead
The most experienced hiker always leads.
leiden
De meest ervaren wandelaar leidt altijd.

go by train
I will go there by train.
met de trein gaan
Ik ga er met de trein heen.

walk
The group walked across a bridge.
wandelen
De groep wandelde over een brug.

open
The child is opening his gift.
openen
Het kind opent zijn cadeau.

search for
The police are searching for the perpetrator.
zoeken naar
De politie zoekt naar de dader.

see
You can see better with glasses.
zien
Je kunt beter zien met een bril.

get used to
Children need to get used to brushing their teeth.
wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.
