Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (US)

return
The dog returns the toy.
terugbrengen
De hond brengt het speelgoed terug.

drive back
The mother drives the daughter back home.
terugrijden
De moeder rijdt met de dochter terug naar huis.

happen
Strange things happen in dreams.
gebeuren
Vreemde dingen gebeuren in dromen.

refer
The teacher refers to the example on the board.
verwijzen
De leraar verwijst naar het voorbeeld op het bord.

reply
She always replies first.
antwoorden
Zij antwoordt altijd eerst.

stand
She can’t stand the singing.
verdragen
Ze kan het zingen niet verdragen.

practice
He practices every day with his skateboard.
oefenen
Hij oefent elke dag met zijn skateboard.

paint
I’ve painted a beautiful picture for you!
schilderen
Ik heb een mooi schilderij voor je geschilderd!

run over
A cyclist was run over by a car.
aanrijden
Een fietser werd aangereden door een auto.

lose
Wait, you’ve lost your wallet!
verliezen
Wacht, je hebt je portemonnee verloren!

repair
He wanted to repair the cable.
repareren
Hij wilde de kabel repareren.
