Woordenlijst
Leer werkwoorden – Noors

lede
Han liker å lede et team.
leiden
Hij leidt graag een team.

snakke dårlig
Klassekameratene snakker dårlig om henne.
kwaadspreken
De klasgenoten spreken kwaad over haar.

kjøre bort
Hun kjører bort i bilen sin.
wegrijden
Ze rijdt weg in haar auto.

etterlate
Hun etterlot meg et stykke pizza.
achterlaten
Ze liet een stuk pizza voor me achter.

ringe
Klokken ringer hver dag.
rinkelen
De bel rinkelt elke dag.

overnatte
Vi overnatter i bilen.
overnachten
We overnachten in de auto.

spare
Mine barn har spart sine egne penger.
sparen
Mijn kinderen hebben hun eigen geld gespaard.

savne
Han savner kjæresten sin mye.
missen
Hij mist zijn vriendin erg.

dekke
Barnet dekker ørene sine.
bedekken
Het kind bedekt zijn oren.

omfavne
Moren omfavner babyens små føtter.
omarmen
De moeder omarmt de kleine voetjes van de baby.

vente
Hun venter på bussen.
wachten
Ze wacht op de bus.
