Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (US)

get upset
She gets upset because he always snores.
boos worden
Ze wordt boos omdat hij altijd snurkt.

surprise
She surprised her parents with a gift.
verrassen
Ze verraste haar ouders met een cadeau.

pick
She picked an apple.
plukken
Ze plukte een appel.

enter
The subway has just entered the station.
binnenkomen
De metro is net het station binnengekomen.

dare
I don’t dare to jump into the water.
durven
Ik durf niet in het water te springen.

wash up
I don’t like washing the dishes.
afwassen
Ik hou niet van afwassen.

accept
Credit cards are accepted here.
accepteren
Creditcards worden hier geaccepteerd.

marry
The couple has just gotten married.
trouwen
Het stel is net getrouwd.

spend the night
We are spending the night in the car.
overnachten
We overnachten in de auto.

work together
We work together as a team.
samenwerken
We werken samen als een team.

come easy
Surfing comes easily to him.
gemakkelijk gaan
Surfen gaat hem gemakkelijk af.
