Woordenlijst

Leer werkwoorden – Italiaans

cms/verbs-webp/113966353.webp
servire
Il cameriere serve il cibo.
serveren
De ober serveert het eten.
cms/verbs-webp/87205111.webp
prendere il controllo
Le cavallette hanno preso il controllo.
overnemen
De sprinkhanen hebben de overhand genomen.
cms/verbs-webp/74176286.webp
proteggere
La madre protegge suo figlio.
beschermen
De moeder beschermt haar kind.
cms/verbs-webp/120086715.webp
completare
Puoi completare il puzzle?
voltooien
Kun je de puzzel voltooien?
cms/verbs-webp/68212972.webp
parlare
Chi sa qualcosa può parlare in classe.
opmerken
Wie iets weet, mag in de klas opmerken.
cms/verbs-webp/115628089.webp
preparare
Lei sta preparando una torta.
bereiden
Ze bereidt een taart.
cms/verbs-webp/88597759.webp
premere
Lui preme il bottone.
drukken
Hij drukt op de knop.
cms/verbs-webp/99951744.webp
sospettare
Lui sospetta che sia la sua fidanzata.
verdenken
Hij verdenkt dat het zijn vriendin is.
cms/verbs-webp/83636642.webp
colpire
Lei colpisce la palla oltre la rete.
slaan
Ze slaat de bal over het net.
cms/verbs-webp/853759.webp
svendere
La merce viene svenduta.
uitverkopen
De koopwaar wordt uitverkocht.
cms/verbs-webp/21342345.webp
piacere
Al bambino piace il nuovo giocattolo.
leuk vinden
Het kind vindt het nieuwe speelgoed leuk.
cms/verbs-webp/41935716.webp
perdersi
È facile perdersi nel bosco.
verdwalen
Het is gemakkelijk om in het bos te verdwalen.