Woordenlijst

Leer werkwoorden – Italiaans

cms/verbs-webp/11497224.webp
rispondere
Lo studente risponde alla domanda.
antwoorden
De student beantwoordt de vraag.
cms/verbs-webp/58993404.webp
tornare a casa
Lui torna a casa dopo il lavoro.
naar huis gaan
Hij gaat na het werk naar huis.
cms/verbs-webp/82845015.webp
riferirsi
Tutti a bordo si riferiscono al capitano.
melden
Iedereen aan boord meldt zich bij de kapitein.
cms/verbs-webp/89025699.webp
portare
L’asino porta un carico pesante.
dragen
De ezel draagt een zware last.
cms/verbs-webp/93393807.webp
accadere
Nelle sogni accadono cose strane.
gebeuren
Vreemde dingen gebeuren in dromen.
cms/verbs-webp/853759.webp
svendere
La merce viene svenduta.
uitverkopen
De koopwaar wordt uitverkocht.
cms/verbs-webp/106725666.webp
controllare
Lui controlla chi ci abita.
controleren
Hij controleert wie daar woont.
cms/verbs-webp/119847349.webp
sentire
Non riesco a sentirti!
horen
Ik kan je niet horen!
cms/verbs-webp/95543026.webp
partecipare
Lui sta partecipando alla gara.
deelnemen
Hij neemt deel aan de race.
cms/verbs-webp/96668495.webp
stampare
I libri e i giornali vengono stampati.
drukken
Boeken en kranten worden gedrukt.
cms/verbs-webp/111892658.webp
consegnare
Lui consegna pizze a domicilio.
bezorgen
Hij bezorgt pizza’s aan huis.
cms/verbs-webp/97335541.webp
commentare
Lui commenta la politica ogni giorno.
becommentariëren
Hij becommentarieert elke dag de politiek.