Woordenlijst

Leer werkwoorden – Italiaans

cms/verbs-webp/95938550.webp
portare con sé
Abbiamo portato con noi un albero di Natale.
meenemen
We hebben een kerstboom meegenomen.
cms/verbs-webp/84476170.webp
esigere
Ha esigito un risarcimento dalla persona con cui ha avuto un incidente.
eisen
Hij eiste compensatie van de persoon waarmee hij een ongeluk had.
cms/verbs-webp/122638846.webp
lasciare senza parole
La sorpresa la lascia senza parole.
sprakeloos maken
De verrassing maakt haar sprakeloos.
cms/verbs-webp/102823465.webp
mostrare
Posso mostrare un visto nel mio passaporto.
tonen
Ik kan een visum in mijn paspoort tonen.
cms/verbs-webp/129244598.webp
limitare
Durante una dieta, bisogna limitare l’assunzione di cibo.
beperken
Tijdens een dieet moet je je voedselinname beperken.
cms/verbs-webp/121264910.webp
tagliare
Per l’insalata, devi tagliare il cetriolo.
snijden
Voor de salade moet je de komkommer snijden.
cms/verbs-webp/125400489.webp
lasciare
I turisti lasciano la spiaggia a mezzogiorno.
verlaten
Toeristen verlaten het strand rond de middag.
cms/verbs-webp/60625811.webp
distruggere
I file saranno completamente distrutti.
vernietigen
De bestanden worden volledig vernietigd.
cms/verbs-webp/110233879.webp
creare
Ha creato un modello per la casa.
creëren
Hij heeft een model voor het huis gecreëerd.
cms/verbs-webp/74119884.webp
aprire
Il bambino sta aprendo il suo regalo.
openen
Het kind opent zijn cadeau.
cms/verbs-webp/80116258.webp
valutare
Lui valuta le prestazioni dell’azienda.
evalueren
Hij evalueert de prestaties van het bedrijf.
cms/verbs-webp/11497224.webp
rispondere
Lo studente risponde alla domanda.
antwoorden
De student beantwoordt de vraag.