Woordenlijst

Leer werkwoorden – Italiaans

cms/verbs-webp/94555716.webp
diventare
Sono diventati una buona squadra.
worden
Ze zijn een goed team geworden.
cms/verbs-webp/35862456.webp
iniziare
Una nuova vita inizia con il matrimonio.
beginnen
Een nieuw leven begint met een huwelijk.
cms/verbs-webp/40094762.webp
svegliare
La sveglia la sveglia alle 10 del mattino.
wekken
De wekker wekt haar om 10 uur ’s ochtends.
cms/verbs-webp/118483894.webp
godere
Lei gode della vita.
genieten
Ze geniet van het leven.
cms/verbs-webp/44518719.webp
camminare
Non si deve camminare su questo sentiero.
bewandelen
Dit pad mag niet bewandeld worden.
cms/verbs-webp/22225381.webp
partire
La nave parte dal porto.
vertrekken
Het schip vertrekt uit de haven.
cms/verbs-webp/123648488.webp
passare
I medici passano dal paziente ogni giorno.
langskomen
De artsen komen elke dag bij de patiënt langs.
cms/verbs-webp/88597759.webp
premere
Lui preme il bottone.
drukken
Hij drukt op de knop.
cms/verbs-webp/96586059.webp
licenziare
Il capo lo ha licenziato.
ontslaan
De baas heeft hem ontslagen.
cms/verbs-webp/62000072.webp
passare la notte
Stiamo passando la notte in macchina.
overnachten
We overnachten in de auto.
cms/verbs-webp/26758664.webp
risparmiare
I miei figli hanno risparmiato i loro soldi.
sparen
Mijn kinderen hebben hun eigen geld gespaard.
cms/verbs-webp/124545057.webp
ascoltare
I bambini amano ascoltare le sue storie.
luisteren naar
De kinderen luisteren graag naar haar verhalen.