Woordenlijst
Leer werkwoorden – Italiaans
portare con sé
Abbiamo portato con noi un albero di Natale.
meenemen
We hebben een kerstboom meegenomen.
esigere
Ha esigito un risarcimento dalla persona con cui ha avuto un incidente.
eisen
Hij eiste compensatie van de persoon waarmee hij een ongeluk had.
lasciare senza parole
La sorpresa la lascia senza parole.
sprakeloos maken
De verrassing maakt haar sprakeloos.
mostrare
Posso mostrare un visto nel mio passaporto.
tonen
Ik kan een visum in mijn paspoort tonen.
limitare
Durante una dieta, bisogna limitare l’assunzione di cibo.
beperken
Tijdens een dieet moet je je voedselinname beperken.
tagliare
Per l’insalata, devi tagliare il cetriolo.
snijden
Voor de salade moet je de komkommer snijden.
lasciare
I turisti lasciano la spiaggia a mezzogiorno.
verlaten
Toeristen verlaten het strand rond de middag.
distruggere
I file saranno completamente distrutti.
vernietigen
De bestanden worden volledig vernietigd.
creare
Ha creato un modello per la casa.
creëren
Hij heeft een model voor het huis gecreëerd.
aprire
Il bambino sta aprendo il suo regalo.
openen
Het kind opent zijn cadeau.
valutare
Lui valuta le prestazioni dell’azienda.
evalueren
Hij evalueert de prestaties van het bedrijf.