Woordenlijst
Leer werkwoorden – Italiaans

far passare
Si dovrebbero far passare i rifugiati alle frontiere?
doorlaten
Moeten vluchtelingen aan de grenzen worden doorgelaten?

suggerire
La donna suggerisce qualcosa alla sua amica.
voorstellen
De vrouw stelt iets voor aan haar vriendin.

accadere
Qui è accaduto un incidente.
gebeuren
Hier is een ongeluk gebeurd.

stabilire
La data viene stabilita.
vaststellen
De datum wordt vastgesteld.

dimostrare
Vuole dimostrare una formula matematica.
bewijzen
Hij wil een wiskundige formule bewijzen.

partire
La nave parte dal porto.
vertrekken
Het schip vertrekt uit de haven.

omettere
Puoi omettere lo zucchero nel tè.
weglaten
Je kunt de suiker in de thee weglaten.

sposarsi
La coppia si è appena sposata.
trouwen
Het stel is net getrouwd.

credere
Molte persone credono in Dio.
geloven
Veel mensen geloven in God.

preferire
Nostra figlia non legge libri; preferisce il suo telefono.
verkiezen
Onze dochter leest geen boeken; ze verkiest haar telefoon.

sentire
Lui si sente spesso solo.
voelen
Hij voelt zich vaak alleen.
