Woordenlijst

Leer werkwoorden – Ests

cms/verbs-webp/116067426.webp
ära jooksma
Kõik jooksid tule eest ära.
wegrennen
Iedereen rende weg van het vuur.
cms/verbs-webp/102327719.webp
magama
Beebi magab.
slapen
De baby slaapt.
cms/verbs-webp/57207671.webp
aktsepteerima
Ma ei saa seda muuta, pean selle aktsepteerima.
accepteren
Ik kan dat niet veranderen, ik moet het accepteren.
cms/verbs-webp/71991676.webp
maha jätma
Nad jätsid kogemata oma lapse jaama maha.
achterlaten
Ze hebben hun kind per ongeluk op het station achtergelaten.
cms/verbs-webp/63645950.webp
jooksma
Ta jookseb igal hommikul rannas.
rennen
Ze rent elke ochtend op het strand.
cms/verbs-webp/102169451.webp
käsitsema
Probleeme tuleb käsitleda.
omgaan
Men moet met problemen omgaan.
cms/verbs-webp/84847414.webp
hoolitsema
Meie poeg hoolitseb väga oma uue auto eest.
zorgen voor
Onze zoon zorgt heel goed voor zijn nieuwe auto.
cms/verbs-webp/113885861.webp
nakatuma
Ta nakatus viirusega.
besmet raken
Ze raakte besmet met een virus.
cms/verbs-webp/113248427.webp
võitma
Ta üritab males võita.
winnen
Hij probeert te winnen met schaken.
cms/verbs-webp/90773403.webp
järgima
Minu koer järgneb mulle, kui jooksen.
volgen
Mijn hond volgt me als ik jog.
cms/verbs-webp/107996282.webp
viitama
Õpetaja viitab tahvlil olevale näitele.
verwijzen
De leraar verwijst naar het voorbeeld op het bord.
cms/verbs-webp/55269029.webp
mööda lööma
Ta lõi naela mööda ja vigastas end.
missen
Hij miste de spijker en verwondde zichzelf.