Woordenlijst

Leer werkwoorden – Spaans

cms/verbs-webp/106279322.webp
viajar
Nos gusta viajar por Europa.
reizen
We reizen graag door Europa.
cms/verbs-webp/110401854.webp
alojarse
Nos alojamos en un hotel barato.
onderdak vinden
We vonden onderdak in een goedkoop hotel.
cms/verbs-webp/100649547.webp
contratar
Al solicitante se le contrató.
aannemen
De sollicitant werd aangenomen.
cms/verbs-webp/118588204.webp
esperar
Ella está esperando el autobús.
wachten
Ze wacht op de bus.
cms/verbs-webp/113316795.webp
iniciar sesión
Tienes que iniciar sesión con tu contraseña.
inloggen
Je moet inloggen met je wachtwoord.
cms/verbs-webp/67232565.webp
acordar
Los vecinos no pudieron acordar sobre el color.
eens zijn
De buren konden het niet eens worden over de kleur.
cms/verbs-webp/87205111.webp
apoderarse de
Las langostas se han apoderado.
overnemen
De sprinkhanen hebben de overhand genomen.
cms/verbs-webp/117284953.webp
escoger
Ella escoge un nuevo par de gafas de sol.
uitzoeken
Ze zoekt een nieuwe zonnebril uit.
cms/verbs-webp/120801514.webp
extrañar
¡Te extrañaré mucho!
missen
Ik zal je zo erg missen!
cms/verbs-webp/120086715.webp
completar
¿Puedes completar el rompecabezas?
voltooien
Kun je de puzzel voltooien?
cms/verbs-webp/91696604.webp
permitir
No se debería permitir la depresión.
toestaan
Men mag depressie niet toestaan.
cms/verbs-webp/59552358.webp
gestionar
¿Quién gestiona el dinero en tu familia?
beheren
Wie beheert het geld in jouw gezin?