Woordenlijst
Leer werkwoorden – Spaans

criticar
El jefe critica al empleado.
bekritiseren
De baas bekritiseert de werknemer.

referir
El profesor se refiere al ejemplo en la pizarra.
verwijzen
De leraar verwijst naar het voorbeeld op het bord.

cubrir
Ella cubre su cabello.
bedekken
Ze bedekt haar haar.

estar ubicado
Una perla está ubicada dentro de la concha.
zich bevinden
Er bevindt zich een parel in de schelp.

pagar
Ella pagó con tarjeta de crédito.
betalen
Ze betaalde met een creditcard.

empezar
La escuela está a punto de empezar para los niños.
beginnen
School begint net voor de kinderen.

expresar
Ella quiere expresarle algo a su amiga.
uitspreken
Ze wil zich uitspreken tegen haar vriend.

invertir
¿En qué deberíamos invertir nuestro dinero?
investeren
Waar moeten we ons geld in investeren?

pintar
¡He pintado una hermosa imagen para ti!
schilderen
Ik heb een mooi schilderij voor je geschilderd!

mencionar
¿Cuántas veces tengo que mencionar este argumento?
ter sprake brengen
Hoe vaak moet ik dit argument ter sprake brengen?

ganar
Él intenta ganar en ajedrez.
winnen
Hij probeert te winnen met schaken.
