Woordenlijst
Leer werkwoorden – Spaans

recordar
La computadora me recuerda mis citas.
herinneren
De computer herinnert me aan mijn afspraken.

construir
Los niños están construyendo una torre alta.
bouwen
De kinderen bouwen een hoge toren.

atravesar
¿Puede el gato atravesar este agujero?
doorgaan
Kan de kat door dit gat gaan?

cantar
Los niños cantan una canción.
zingen
De kinderen zingen een lied.

ordenar
A él le gusta ordenar sus estampillas.
sorteren
Hij sorteert graag zijn postzegels.

pasar
A veces el tiempo pasa lentamente.
voorbijgaan
De tijd gaat soms langzaam voorbij.

regresar
El bumerán regresó.
terugkomen
De boemerang kwam terug.

trabajar en
Tiene que trabajar en todos estos archivos.
werken aan
Hij moet aan al deze bestanden werken.

defender
Los dos amigos siempre quieren defenderse mutuamente.
opkomen voor
De twee vrienden willen altijd voor elkaar opkomen.

llamar
Solo puede llamar durante su hora de almuerzo.
bellen
Ze kan alleen bellen tijdens haar lunchpauze.

cubrir
Ella cubre su cabello.
bedekken
Ze bedekt haar haar.
