Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (UK)

serve
The chef is serving us himself today.
bedienen
De chef bedient ons vandaag zelf.

log in
You have to log in with your password.
inloggen
Je moet inloggen met je wachtwoord.

drive away
One swan drives away another.
wegjagen
De ene zwaan jaagt de andere weg.

lead
He enjoys leading a team.
leiden
Hij leidt graag een team.

see
You can see better with glasses.
zien
Je kunt beter zien met een bril.

prepare
They prepare a delicious meal.
bereiden
Ze bereiden een heerlijke maaltijd.

come to you
Luck is coming to you.
naar je toekomen
Het geluk komt naar je toe.

hang down
The hammock hangs down from the ceiling.
hangen
De hangmat hangt aan het plafond.

initiate
They will initiate their divorce.
initiëren
Ze zullen hun scheiding initiëren.

use
Even small children use tablets.
gebruiken
Zelfs kleine kinderen gebruiken tablets.

enter
He enters the hotel room.
binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.
