Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (UK)
let in
It was snowing outside and we let them in.
binnenlaten
Buiten sneeuwde het en we lieten ze binnen.
talk to
Someone should talk to him; he’s so lonely.
praten met
Iemand zou met hem moeten praten; hij is zo eenzaam.
renew
The painter wants to renew the wall color.
vernieuwen
De schilder wil de muurkleur vernieuwen.
give
The father wants to give his son some extra money.
geven
De vader wil zijn zoon wat extra geld geven.
throw to
They throw the ball to each other.
gooien naar
Ze gooien de bal naar elkaar.
win
He tries to win at chess.
winnen
Hij probeert te winnen met schaken.
pray
He prays quietly.
bidden
Hij bidt in stilte.
thank
I thank you very much for it!
bedanken
Ik bedank je er heel erg voor!
let go
You must not let go of the grip!
loslaten
Je mag de grip niet loslaten!
protest
People protest against injustice.
protesteren
Mensen protesteren tegen onrecht.
become friends
The two have become friends.
vrienden worden
De twee zijn vrienden geworden.