Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (UK)

practice
He practices every day with his skateboard.
oefenen
Hij oefent elke dag met zijn skateboard.

vote
One votes for or against a candidate.
stemmen
Men stemt voor of tegen een kandidaat.

expect
My sister is expecting a child.
verwachten
Mijn zus verwacht een kind.

suggest
The woman suggests something to her friend.
voorstellen
De vrouw stelt iets voor aan haar vriendin.

get a sick note
He has to get a sick note from the doctor.
ziektebriefje halen
Hij moet een ziektebriefje halen bij de dokter.

pull out
Weeds need to be pulled out.
verwijderen
Onkruid moet verwijderd worden.

find difficult
Both find it hard to say goodbye.
moeilijk vinden
Beiden vinden het moeilijk om afscheid te nemen.

get upset
She gets upset because he always snores.
boos worden
Ze wordt boos omdat hij altijd snurkt.

hire
The applicant was hired.
aannemen
De sollicitant werd aangenomen.

complete
They have completed the difficult task.
voltooien
Ze hebben de moeilijke taak voltooid.

leave
The man leaves.
verlaten
De man vertrekt.
