Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (UK)

initiate
They will initiate their divorce.
initiëren
Ze zullen hun scheiding initiëren.

spread out
He spreads his arms wide.
uitspreiden
Hij spreidt zijn armen wijd uit.

work on
He has to work on all these files.
werken aan
Hij moet aan al deze bestanden werken.

run
She runs every morning on the beach.
rennen
Ze rent elke ochtend op het strand.

deliver
Our daughter delivers newspapers during the holidays.
bezorgen
Onze dochter bezorgt kranten tijdens de vakantie.

bring by
The pizza delivery guy brings the pizza by.
bezorgen
De pizzabezorger bezorgt de pizza.

win
He tries to win at chess.
winnen
Hij probeert te winnen met schaken.

let through
Should refugees be let through at the borders?
doorlaten
Moeten vluchtelingen aan de grenzen worden doorgelaten?

eat
What do we want to eat today?
eten
Wat willen we vandaag eten?

stop
The woman stops a car.
stoppen
De vrouw stopt een auto.

complete
They have completed the difficult task.
voltooien
Ze hebben de moeilijke taak voltooid.
