Woordenlijst

Leer werkwoorden – Deens

cms/verbs-webp/43532627.webp
bo
De bor i en delelejlighed.
wonen
Ze wonen in een gedeeld appartement.
cms/verbs-webp/105504873.webp
ville forlade
Hun vil forlade sit hotel.
willen verlaten
Ze wil haar hotel verlaten.
cms/verbs-webp/112444566.webp
tale med
Nogen bør tale med ham; han er så ensom.
praten met
Iemand zou met hem moeten praten; hij is zo eenzaam.
cms/verbs-webp/54887804.webp
garantere
Forsikring garanterer beskyttelse i tilfælde af ulykker.
garanderen
Verzekering garandeert bescherming bij ongevallen.
cms/verbs-webp/101709371.webp
producere
Man kan producere billigere med robotter.
produceren
Men kan goedkoper produceren met robots.
cms/verbs-webp/125402133.webp
røre
Han rørte hende ømt.
aanraken
Hij raakte haar teder aan.
cms/verbs-webp/111792187.webp
vælge
Det er svært at vælge den rigtige.
kiezen
Het is moeilijk om de juiste te kiezen.
cms/verbs-webp/125884035.webp
overraske
Hun overraskede sine forældre med en gave.
verrassen
Ze verraste haar ouders met een cadeau.
cms/verbs-webp/94312776.webp
give væk
Hun giver sit hjerte væk.
weggeven
Ze geeft haar hart weg.