Woordenlijst
Leer werkwoorden – Deens

rejse rundt
Jeg har rejst meget rundt i verden.
rondreizen
Ik heb veel rond de wereld gereisd.

brænde
Kødet må ikke brænde på grillen.
branden
Het vlees mag niet branden op de grill.

levere
Vores datter leverer aviser i ferien.
bezorgen
Onze dochter bezorgt kranten tijdens de vakantie.

hænge
Begge hænger på en gren.
hangen
Ze hangen beide aan een tak.

dække
Vandliljerne dækker vandet.
bedekken
De waterlelies bedekken het water.

lege
Barnet foretrækker at lege alene.
spelen
Het kind speelt liever alleen.

tage
Hun skal tage en masse medicin.
nemen
Ze moet veel medicatie nemen.

gå ind
Han går ind i hotelværelset.
binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.

teste
Bilen testes i værkstedet.
testen
De auto wordt in de werkplaats getest.

udstille
Moderne kunst udstilles her.
tentoonstellen
Hier wordt moderne kunst tentoongesteld.

bringe
Budbringeren bringer en pakke.
brengen
De koerier brengt een pakketje.
