Woordenlijst
Leer werkwoorden – Deens
udpege
Min lærer udpeger mig ofte.
aanspreken
Mijn leraar spreekt me vaak aan.
fjerne
Håndværkeren fjernede de gamle fliser.
verwijderen
De vakman heeft de oude tegels verwijderd.
rejse rundt
Jeg har rejst meget rundt i verden.
rondreizen
Ik heb veel rond de wereld gereisd.
beskytte
Moderen beskytter sit barn.
beschermen
De moeder beschermt haar kind.
ødelægge
Filerne vil blive fuldstændigt ødelagt.
vernietigen
De bestanden worden volledig vernietigd.
tælle
Hun tæller mønterne.
tellen
Ze telt de munten.
råbe
Drengen råber så højt han kan.
roepen
De jongen roept zo luid als hij kan.
invitere
Vi inviterer dig til vores nytårsfest.
uitnodigen
Wij nodigen je uit voor ons oudejaarsfeest.
servere
Tjeneren serverer maden.
serveren
De ober serveert het eten.
glemme
Hun vil ikke glemme fortiden.
vergeten
Ze wil het verleden niet vergeten.
løbe væk
Vores søn ville løbe væk hjemmefra.
weglopen
Onze zoon wilde van huis weglopen.