Woordenlijst

Leer werkwoorden – Deens

cms/verbs-webp/116519780.webp
løbe ud
Hun løber ud med de nye sko.
naar buiten rennen
Ze rent met de nieuwe schoenen naar buiten.
cms/verbs-webp/122079435.webp
øge
Virksomheden har øget sin omsætning.
verhogen
Het bedrijf heeft zijn omzet verhoogd.
cms/verbs-webp/117897276.webp
modtage
Han modtog en lønforhøjelse fra sin chef.
ontvangen
Hij ontving een loonsverhoging van zijn baas.
cms/verbs-webp/63935931.webp
vende
Hun vender kødet.
draaien
Ze draait het vlees.
cms/verbs-webp/57248153.webp
nævne
Chefen nævnte, at han vil fyre ham.
vermelden
De baas vermeldde dat hij hem zal ontslaan.
cms/verbs-webp/15353268.webp
presse ud
Hun presser citronen ud.
uitknijpen
Ze knijpt de citroen uit.
cms/verbs-webp/22225381.webp
afgå
Skibet afgår fra havnen.
vertrekken
Het schip vertrekt uit de haven.
cms/verbs-webp/120870752.webp
trække ud
Hvordan skal han trække den store fisk op?
trekken
Hoe gaat hij die grote vis eruit trekken?
cms/verbs-webp/63351650.webp
annullere
Flyvningen er annulleret.
annuleren
De vlucht is geannuleerd.
cms/verbs-webp/131098316.webp
gifte sig
Minderårige må ikke gifte sig.
trouwen
Minderjarigen mogen niet trouwen.
cms/verbs-webp/8482344.webp
kysse
Han kysser babyen.
kussen
Hij kust de baby.
cms/verbs-webp/96061755.webp
servere
Kokken serverer for os selv i dag.
bedienen
De chef bedient ons vandaag zelf.