Woordenlijst

Leer werkwoorden – Deens

cms/verbs-webp/104135921.webp
gå ind
Han går ind i hotelværelset.
binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.
cms/verbs-webp/90287300.webp
ringe
Kan du høre klokken ringe?
rinkelen
Hoor je de bel rinkelen?
cms/verbs-webp/41019722.webp
køre hjem
Efter shopping kører de to hjem.
naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.
cms/verbs-webp/63645950.webp
løbe
Hun løber hver morgen på stranden.
rennen
Ze rent elke ochtend op het strand.
cms/verbs-webp/34664790.webp
blive besejret
Den svagere hund bliver besejret i kampen.
verslagen worden
De zwakkere hond wordt verslagen in het gevecht.
cms/verbs-webp/83776307.webp
flytte
Min nevø flytter.
verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.
cms/verbs-webp/102677982.webp
føle
Hun føler babyen i hendes mave.
voelen
Ze voelt de baby in haar buik.
cms/verbs-webp/43532627.webp
bo
De bor i en delelejlighed.
wonen
Ze wonen in een gedeeld appartement.
cms/verbs-webp/119289508.webp
beholde
Du kan beholde pengene.
houden
Je mag het geld houden.
cms/verbs-webp/46385710.webp
acceptere
Kreditkort accepteres her.
accepteren
Creditcards worden hier geaccepteerd.
cms/verbs-webp/123213401.webp
hade
De to drenge hader hinanden.
haten
De twee jongens haten elkaar.
cms/verbs-webp/68841225.webp
forstå
Jeg kan ikke forstå dig!
begrijpen
Ik kan je niet begrijpen!