Woordenlijst

Leer werkwoorden – Deens

cms/verbs-webp/43532627.webp
bo
De bor i en delelejlighed.
wonen
Ze wonen in een gedeeld appartement.
cms/verbs-webp/119302514.webp
ringe
Pigen ringer til sin ven.
bellen
Het meisje belt haar vriendin.
cms/verbs-webp/47225563.webp
tænke med
Man skal tænke med i kortspil.
meedenken
Je moet meedenken bij kaartspellen.
cms/verbs-webp/71612101.webp
gå ind
Metroen er lige gået ind på stationen.
binnenkomen
De metro is net het station binnengekomen.
cms/verbs-webp/102853224.webp
samle
Sprogkurset samler studerende fra hele verden.
samenbrengen
De taalcursus brengt studenten van over de hele wereld samen.
cms/verbs-webp/80332176.webp
understrege
Han understregede sin udtalelse.
onderstrepen
Hij onderstreepte zijn uitspraak.
cms/verbs-webp/105623533.webp
bør
Man bør drikke meget vand.
moeten
Men zou veel water moeten drinken.
cms/verbs-webp/43100258.webp
møde
Nogle gange mødes de i trappen.
ontmoeten
Soms ontmoeten ze elkaar in het trappenhuis.
cms/verbs-webp/122010524.webp
påtage sig
Jeg har påtaget mig mange rejser.
ondernemen
Ik heb veel reizen ondernomen.
cms/verbs-webp/120900153.webp
gå ud
Børnene vil endelig gå udenfor.
uitgaan
De kinderen willen eindelijk naar buiten.
cms/verbs-webp/57207671.webp
acceptere
Jeg kan ikke ændre det, jeg må acceptere det.
accepteren
Ik kan dat niet veranderen, ik moet het accepteren.
cms/verbs-webp/121112097.webp
male
Jeg har malet et smukt billede til dig!
schilderen
Ik heb een mooi schilderij voor je geschilderd!