Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (PT)
estar interligado
Todos os países da Terra estão interligados.
verbonden zijn
Alle landen op aarde zijn met elkaar verbonden.
comprar
Eles querem comprar uma casa.
kopen
Ze willen een huis kopen.
descartar
Estes pneus de borracha velhos devem ser descartados separadamente.
weggooien
Deze oude rubberen banden moeten apart worden weggegooid.
retornar
O pai retornou da guerra.
terugkeren
De vader is teruggekeerd uit de oorlog.
exibir
Arte moderna é exibida aqui.
tentoonstellen
Hier wordt moderne kunst tentoongesteld.
deixar passar à frente
Ninguém quer deixá-lo passar à frente no caixa do supermercado.
voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.
cobrir
A criança cobre seus ouvidos.
bedekken
Het kind bedekt zijn oren.
sentir nojo
Ela sente nojo de aranhas.
walgen van
Ze walgde van spinnen.
amar
Ela ama muito o seu gato.
houden van
Ze houdt heel veel van haar kat.
casar
O casal acabou de se casar.
trouwen
Het stel is net getrouwd.
entender
Eu não consigo te entender!
begrijpen
Ik kan je niet begrijpen!