Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (PT)

cms/verbs-webp/107273862.webp
estar interligado
Todos os países da Terra estão interligados.
verbonden zijn
Alle landen op aarde zijn met elkaar verbonden.
cms/verbs-webp/92456427.webp
comprar
Eles querem comprar uma casa.
kopen
Ze willen een huis kopen.
cms/verbs-webp/82378537.webp
descartar
Estes pneus de borracha velhos devem ser descartados separadamente.
weggooien
Deze oude rubberen banden moeten apart worden weggegooid.
cms/verbs-webp/108580022.webp
retornar
O pai retornou da guerra.
terugkeren
De vader is teruggekeerd uit de oorlog.
cms/verbs-webp/103232609.webp
exibir
Arte moderna é exibida aqui.
tentoonstellen
Hier wordt moderne kunst tentoongesteld.
cms/verbs-webp/95655547.webp
deixar passar à frente
Ninguém quer deixá-lo passar à frente no caixa do supermercado.
voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.
cms/verbs-webp/55788145.webp
cobrir
A criança cobre seus ouvidos.
bedekken
Het kind bedekt zijn oren.
cms/verbs-webp/111021565.webp
sentir nojo
Ela sente nojo de aranhas.
walgen van
Ze walgde van spinnen.
cms/verbs-webp/95625133.webp
amar
Ela ama muito o seu gato.
houden van
Ze houdt heel veel van haar kat.
cms/verbs-webp/120193381.webp
casar
O casal acabou de se casar.
trouwen
Het stel is net getrouwd.
cms/verbs-webp/68841225.webp
entender
Eu não consigo te entender!
begrijpen
Ik kan je niet begrijpen!
cms/verbs-webp/51573459.webp
enfatizar
Você pode enfatizar seus olhos bem com maquiagem.
benadrukken
Je kunt je ogen goed benadrukken met make-up.