Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (US)

pick
She picked an apple.
plukken
Ze plukte een appel.

send
He is sending a letter.
sturen
Hij stuurt een brief.

pull
He pulls the sled.
trekken
Hij trekt de slee.

connect
This bridge connects two neighborhoods.
verbinden
Deze brug verbindt twee wijken.

jump out
The fish jumps out of the water.
uitspringen
De vis springt uit het water.

contain
Fish, cheese, and milk contain a lot of protein.
bevatten
Vis, kaas en melk bevatten veel eiwitten.

protect
The mother protects her child.
beschermen
De moeder beschermt haar kind.

dispose
These old rubber tires must be separately disposed of.
weggooien
Deze oude rubberen banden moeten apart worden weggegooid.

miss
She missed an important appointment.
missen
Ze heeft een belangrijke afspraak gemist.

eat
The chickens are eating the grains.
eten
De kippen eten de granen.

beat
Parents shouldn’t beat their children.
slaan
Ouders zouden hun kinderen niet moeten slaan.
