Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (US)
burn
You shouldn’t burn money.
verbranden
Je moet geen geld verbranden.
lead
He leads the girl by the hand.
leiden
Hij leidt het meisje bij de hand.
set
The date is being set.
vaststellen
De datum wordt vastgesteld.
move in together
The two are planning to move in together soon.
samenwonen
De twee zijn van plan om binnenkort samen te gaan wonen.
mix
She mixes a fruit juice.
mengen
Ze mengt een vruchtensap.
wait
She is waiting for the bus.
wachten
Ze wacht op de bus.
remind
The computer reminds me of my appointments.
herinneren
De computer herinnert me aan mijn afspraken.
prefer
Our daughter doesn’t read books; she prefers her phone.
verkiezen
Onze dochter leest geen boeken; ze verkiest haar telefoon.
listen
He is listening to her.
luisteren
Hij luistert naar haar.
trigger
The smoke triggered the alarm.
activeren
De rook activeerde het alarm.
ride along
May I ride along with you?
meerijden
Mag ik met je meerijden?