Woordenlijst

Leer werkwoorden – Pools

cms/verbs-webp/98060831.webp
wydać
Wydawca wydaje te magazyny.
uitgeven
De uitgever geeft deze tijdschriften uit.
cms/verbs-webp/64053926.webp
pokonać
Sportowcy pokonują wodospad.
overwinnen
De atleten overwinnen de waterval.
cms/verbs-webp/110322800.webp
mówić źle
Koledzy mówią o niej źle.
kwaadspreken
De klasgenoten spreken kwaad over haar.
cms/verbs-webp/104849232.webp
urodzić
Ona wkrótce urodzi.
bevallen
Ze zal binnenkort bevallen.
cms/verbs-webp/73488967.webp
badać
W tym laboratorium badane są próbki krwi.
onderzoeken
Bloedmonsters worden in dit lab onderzocht.
cms/verbs-webp/43956783.webp
uciec
Nasz kot uciekł.
weglopen
Onze kat is weggelopen.
cms/verbs-webp/119913596.webp
dać
Ojciec chce dać synowi trochę dodatkowych pieniędzy.
geven
De vader wil zijn zoon wat extra geld geven.
cms/verbs-webp/101742573.webp
malować
Pomalowała sobie ręce.
schilderen
Ze heeft haar handen geschilderd.
cms/verbs-webp/120801514.webp
tęsknić
Bardzo za tobą tęsknię!
missen
Ik zal je zo erg missen!
cms/verbs-webp/120220195.webp
sprzedawać
Handlowcy sprzedają wiele towarów.
verkopen
De handelaren verkopen veel goederen.
cms/verbs-webp/125088246.webp
naśladować
Dziecko naśladuje samolot.
imiteren
Het kind imiteert een vliegtuig.
cms/verbs-webp/120452848.webp
znać
Ona zna wiele książek niemal na pamięć.
kennen
Ze kent veel boeken bijna uit haar hoofd.