Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (BR)

encontrar
Os amigos se encontraram para um jantar compartilhado.
ontmoeten
De vrienden ontmoetten elkaar voor een gezamenlijk diner.

limpar
O trabalhador está limpando a janela.
schoonmaken
De werker maakt het raam schoon.

escrever por toda parte
Os artistas escreveram por toda a parede.
schrijven op
De kunstenaars hebben op de hele muur geschreven.

querer
Ele quer demais!
willen
Hij wil te veel!

dirigir
Depois das compras, os dois dirigem para casa.
naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.

tornar-se
Eles se tornaram uma boa equipe.
worden
Ze zijn een goed team geworden.

alugar
Ele está alugando sua casa.
verhuren
Hij verhuurt zijn huis.

gritar
Se você quer ser ouvido, tem que gritar sua mensagem alto.
schreeuwen
Als je gehoord wilt worden, moet je je boodschap luid schreeuwen.

comandar
Ele comanda seu cachorro.
bevelen
Hij beveelt zijn hond.

provar
Ele quer provar uma fórmula matemática.
bewijzen
Hij wil een wiskundige formule bewijzen.

dar à luz
Ela dará à luz em breve.
bevallen
Ze zal binnenkort bevallen.
