Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (BR)

cms/verbs-webp/123298240.webp
encontrar
Os amigos se encontraram para um jantar compartilhado.
ontmoeten
De vrienden ontmoetten elkaar voor een gezamenlijk diner.
cms/verbs-webp/73880931.webp
limpar
O trabalhador está limpando a janela.
schoonmaken
De werker maakt het raam schoon.
cms/verbs-webp/49853662.webp
escrever por toda parte
Os artistas escreveram por toda a parede.
schrijven op
De kunstenaars hebben op de hele muur geschreven.
cms/verbs-webp/115291399.webp
querer
Ele quer demais!
willen
Hij wil te veel!
cms/verbs-webp/41019722.webp
dirigir
Depois das compras, os dois dirigem para casa.
naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.
cms/verbs-webp/94555716.webp
tornar-se
Eles se tornaram uma boa equipe.
worden
Ze zijn een goed team geworden.
cms/verbs-webp/58477450.webp
alugar
Ele está alugando sua casa.
verhuren
Hij verhuurt zijn huis.
cms/verbs-webp/73649332.webp
gritar
Se você quer ser ouvido, tem que gritar sua mensagem alto.
schreeuwen
Als je gehoord wilt worden, moet je je boodschap luid schreeuwen.
cms/verbs-webp/79317407.webp
comandar
Ele comanda seu cachorro.
bevelen
Hij beveelt zijn hond.
cms/verbs-webp/115172580.webp
provar
Ele quer provar uma fórmula matemática.
bewijzen
Hij wil een wiskundige formule bewijzen.
cms/verbs-webp/104849232.webp
dar à luz
Ela dará à luz em breve.
bevallen
Ze zal binnenkort bevallen.
cms/verbs-webp/109657074.webp
afastar
Um cisne afasta o outro.
wegjagen
De ene zwaan jaagt de andere weg.