Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (BR)

esquecer
Ela não quer esquecer o passado.
vergeten
Ze wil het verleden niet vergeten.

provar
Isso prova muito bem!
smaken
Dit smaakt echt goed!

obter um atestado
Ele precisa obter um atestado médico do doutor.
ziektebriefje halen
Hij moet een ziektebriefje halen bij de dokter.

passar por
Os dois passam um pelo outro.
voorbijgaan
De twee lopen elkaar voorbij.

retornar
O bumerangue retornou.
terugkomen
De boemerang kwam terug.

entrar
O metrô acaba de entrar na estação.
binnenkomen
De metro is net het station binnengekomen.

dançar
Eles estão dançando um tango apaixonados.
dansen
Ze dansen verliefd een tango.

sair correndo
Ela sai correndo com os sapatos novos.
naar buiten rennen
Ze rent met de nieuwe schoenen naar buiten.

gastar dinheiro
Temos que gastar muito dinheiro em reparos.
geld uitgeven
We moeten veel geld uitgeven aan reparaties.

virar
Ela vira a carne.
draaien
Ze draait het vlees.

procurar
O que você não sabe, tem que procurar.
opzoeken
Wat je niet weet, moet je opzoeken.
