Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (BR)

cms/verbs-webp/19351700.webp
fornecer
Cadeiras de praia são fornecidas para os veranistas.
voorzien
Strandstoelen worden voor de vakantiegangers voorzien.
cms/verbs-webp/104825562.webp
ajustar
Você tem que ajustar o relógio.
instellen
Je moet de klok instellen.
cms/verbs-webp/92266224.webp
desligar
Ela desliga a eletricidade.
uitzetten
Ze zet de elektriciteit uit.
cms/verbs-webp/99196480.webp
estacionar
Os carros estão estacionados no estacionamento subterrâneo.
parkeren
De auto’s staan in de ondergrondse garage geparkeerd.
cms/verbs-webp/120900153.webp
sair
As crianças finalmente querem sair.
uitgaan
De kinderen willen eindelijk naar buiten.
cms/verbs-webp/79404404.webp
precisar
Estou com sede, preciso de água!
nodig hebben
Ik heb dorst, ik heb water nodig!
cms/verbs-webp/98977786.webp
nomear
Quantos países você pode nomear?
noemen
Hoeveel landen kun je noemen?
cms/verbs-webp/119269664.webp
passar
Os estudantes passaram no exame.
slagen
De studenten zijn geslaagd voor het examen.
cms/verbs-webp/70624964.webp
divertir-se
Nos divertimos muito no parque de diversões!
plezier hebben
We hebben veel plezier gehad op de kermis!
cms/verbs-webp/118759500.webp
colher
Nós colhemos muito vinho.
oogsten
We hebben veel wijn geoogst.
cms/verbs-webp/63935931.webp
virar
Ela vira a carne.
draaien
Ze draait het vlees.
cms/verbs-webp/113885861.webp
infectar-se
Ela se infectou com um vírus.
besmet raken
Ze raakte besmet met een virus.