Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (BR)

desistir
Quero desistir de fumar a partir de agora!
stoppen
Ik wil nu stoppen met roken!

provar
Ele quer provar uma fórmula matemática.
bewijzen
Hij wil een wiskundige formule bewijzen.

dividir
Eles dividem as tarefas domésticas entre si.
verdelen
Ze verdelen het huishoudelijk werk onder elkaar.

montar
Minha filha quer montar seu apartamento.
inrichten
Mijn dochter wil haar appartement inrichten.

estudar
Há muitas mulheres estudando na minha universidade.
studeren
Er studeren veel vrouwen aan mijn universiteit.

tocar
O sino toca todos os dias.
rinkelen
De bel rinkelt elke dag.

mentir
Às vezes tem-se que mentir em uma situação de emergência.
liegen
Soms moet men liegen in een noodsituatie.

obter um atestado
Ele precisa obter um atestado médico do doutor.
ziektebriefje halen
Hij moet een ziektebriefje halen bij de dokter.

entregar
Nossa filha entrega jornais durante as férias.
bezorgen
Onze dochter bezorgt kranten tijdens de vakantie.

aceitar
Não posso mudar isso, tenho que aceitar.
accepteren
Ik kan dat niet veranderen, ik moet het accepteren.

perder-se
Minha chave se perdeu hoje!
verdwalen
Mijn sleutel is vandaag verloren gegaan!
