Woordenlijst
Leer werkwoorden – Italiaans

pregare
Lui prega in silenzio.
bidden
Hij bidt in stilte.

influenzare
Non lasciarti influenzare dagli altri!
beïnvloeden
Laat je niet door anderen beïnvloeden!

rispondere
Lei ha risposto con una domanda.
antwoorden
Ze antwoordde met een vraag.

impostare
Devi impostare l’orologio.
instellen
Je moet de klok instellen.

ricevere
Ha ricevuto un regalo molto bello.
ontvangen
Ze ontving een heel mooi cadeau.

partecipare
Lui sta partecipando alla gara.
deelnemen
Hij neemt deel aan de race.

uscire
I bambini finalmente vogliono uscire.
uitgaan
De kinderen willen eindelijk naar buiten.

partire
I nostri ospiti di vacanza sono partiti ieri.
vertrekken
Onze vakantiegasten vertrokken gisteren.

spendere soldi
Dobbiamo spendere molti soldi per le riparazioni.
geld uitgeven
We moeten veel geld uitgeven aan reparaties.

guidare
Lui guida la ragazza per mano.
leiden
Hij leidt het meisje bij de hand.

traslocare
Il vicino sta traslocando.
verhuizen
De buurman verhuist.
