Woordenlijst

Leer werkwoorden – Italiaans

cms/verbs-webp/121928809.webp
rafforzare
La ginnastica rafforza i muscoli.
versterken
Gymnastiek versterkt de spieren.
cms/verbs-webp/68435277.webp
venire
Sono contento che tu sia venuto!
komen
Ik ben blij dat je bent gekomen!
cms/verbs-webp/102397678.webp
pubblicare
La pubblicità viene spesso pubblicata sui giornali.
publiceren
Reclame wordt vaak in kranten gepubliceerd.
cms/verbs-webp/100965244.webp
guardare giù
Lei guarda giù nella valle.
naar beneden kijken
Ze kijkt naar beneden het dal in.
cms/verbs-webp/47802599.webp
preferire
Molti bambini preferiscono le caramelle alle cose sane.
verkiezen
Veel kinderen verkiezen snoep boven gezonde dingen.
cms/verbs-webp/28642538.webp
lasciare fermo
Oggi molti devono lasciare ferme le loro auto.
laten staan
Vandaag moeten velen hun auto’s laten staan.
cms/verbs-webp/1422019.webp
ripetere
Il mio pappagallo può ripetere il mio nome.
herhalen
Mijn papegaai kan mijn naam herhalen.
cms/verbs-webp/1502512.webp
leggere
Non posso leggere senza occhiali.
lezen
Ik kan niet zonder bril lezen.
cms/verbs-webp/115113805.webp
chiacchierare
Chiacchierano tra loro.
kletsen
Ze kletsen met elkaar.
cms/verbs-webp/121180353.webp
perdere
Aspetta, hai perso il tuo portafoglio!
verliezen
Wacht, je hebt je portemonnee verloren!
cms/verbs-webp/77646042.webp
bruciare
Non dovresti bruciare i soldi.
verbranden
Je moet geen geld verbranden.
cms/verbs-webp/124525016.webp
giacere dietro
Il tempo della sua gioventù giace lontano nel passato.
achterliggen
De tijd van haar jeugd ligt ver achter haar.