Woordenlijst
Leer werkwoorden – Italiaans

risparmiare
Puoi risparmiare sui costi di riscaldamento.
besparen
Je kunt geld besparen op verwarming.

mettere da parte
Voglio mettere da parte un po’ di soldi ogni mese per più tardi.
opzij zetten
Ik wil elke maand wat geld opzij zetten voor later.

fermare
La donna ferma un’auto.
stoppen
De vrouw stopt een auto.

raccogliere
Abbiamo raccolto molto vino.
oogsten
We hebben veel wijn geoogst.

rivolgersi
Si rivolgono l’uno all’altro.
zich wenden tot
Ze wenden zich tot elkaar.

provare
La madre prova molto amore per suo figlio.
voelen
De moeder voelt veel liefde voor haar kind.

riunire
Il corso di lingua riunisce studenti da tutto il mondo.
samenbrengen
De taalcursus brengt studenten van over de hele wereld samen.

parlare
Chi sa qualcosa può parlare in classe.
opmerken
Wie iets weet, mag in de klas opmerken.

perdersi
La mia chiave si è persa oggi!
verdwalen
Mijn sleutel is vandaag verloren gegaan!

odiare
I due ragazzi si odiano.
haten
De twee jongens haten elkaar.

aggiornare
Oggi devi costantemente aggiornare le tue conoscenze.
updaten
Tegenwoordig moet je je kennis voortdurend updaten.
