Woordenlijst

Leer werkwoorden – Italiaans

cms/verbs-webp/105238413.webp
risparmiare
Puoi risparmiare sui costi di riscaldamento.
besparen
Je kunt geld besparen op verwarming.
cms/verbs-webp/122290319.webp
mettere da parte
Voglio mettere da parte un po’ di soldi ogni mese per più tardi.
opzij zetten
Ik wil elke maand wat geld opzij zetten voor later.
cms/verbs-webp/124740761.webp
fermare
La donna ferma un’auto.
stoppen
De vrouw stopt een auto.
cms/verbs-webp/118759500.webp
raccogliere
Abbiamo raccolto molto vino.
oogsten
We hebben veel wijn geoogst.
cms/verbs-webp/31726420.webp
rivolgersi
Si rivolgono l’uno all’altro.
zich wenden tot
Ze wenden zich tot elkaar.
cms/verbs-webp/106665920.webp
provare
La madre prova molto amore per suo figlio.
voelen
De moeder voelt veel liefde voor haar kind.
cms/verbs-webp/102853224.webp
riunire
Il corso di lingua riunisce studenti da tutto il mondo.
samenbrengen
De taalcursus brengt studenten van over de hele wereld samen.
cms/verbs-webp/68212972.webp
parlare
Chi sa qualcosa può parlare in classe.
opmerken
Wie iets weet, mag in de klas opmerken.
cms/verbs-webp/28787568.webp
perdersi
La mia chiave si è persa oggi!
verdwalen
Mijn sleutel is vandaag verloren gegaan!
cms/verbs-webp/123213401.webp
odiare
I due ragazzi si odiano.
haten
De twee jongens haten elkaar.
cms/verbs-webp/120655636.webp
aggiornare
Oggi devi costantemente aggiornare le tue conoscenze.
updaten
Tegenwoordig moet je je kennis voortdurend updaten.
cms/verbs-webp/108556805.webp
guardare giù
Potevo guardare giù sulla spiaggia dalla finestra.
naar beneden kijken
Ik kon vanuit het raam naar het strand beneden kijken.