Vocabolario

Impara i verbi – Olandese

cms/verbs-webp/95543026.webp
deelnemen
Hij neemt deel aan de race.
partecipare
Lui sta partecipando alla gara.
cms/verbs-webp/41019722.webp
naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.
rientrare
Dopo lo shopping, i due rientrano a casa.
cms/verbs-webp/75001292.webp
wegrijden
Toen het licht veranderde, reden de auto’s weg.
partire
Quando il semaforo ha cambiato, le auto sono partite.
cms/verbs-webp/129945570.webp
antwoorden
Ze antwoordde met een vraag.
rispondere
Lei ha risposto con una domanda.
cms/verbs-webp/118588204.webp
wachten
Ze wacht op de bus.
aspettare
Lei sta aspettando l’autobus.
cms/verbs-webp/33493362.webp
terugbellen
Bel me morgen alstublieft terug.
richiamare
Per favore, richiamami domani.
cms/verbs-webp/119235815.webp
houden van
Ze houdt echt veel van haar paard.
amare
Lei ama davvero il suo cavallo.
cms/verbs-webp/113418367.webp
beslissen
Ze kan niet beslissen welke schoenen ze moet dragen.
decidere
Non riesce a decidere quale paio di scarpe mettere.
cms/verbs-webp/68779174.webp
vertegenwoordigen
Advocaten vertegenwoordigen hun cliënten in de rechtbank.
rappresentare
Gli avvocati rappresentano i loro clienti in tribunale.
cms/verbs-webp/72855015.webp
ontvangen
Ze ontving een heel mooi cadeau.
ricevere
Ha ricevuto un regalo molto bello.
cms/verbs-webp/96628863.webp
sparen
Het meisje spaart haar zakgeld.
risparmiare
La ragazza sta risparmiando il suo denaro da tasca.
cms/verbs-webp/129244598.webp
beperken
Tijdens een dieet moet je je voedselinname beperken.
limitare
Durante una dieta, bisogna limitare l’assunzione di cibo.