Vocabolario
Impara i verbi – Olandese

verloven
Ze hebben stiekem verloofd!
fidanzarsi
Si sono fidanzati in segreto!

schrijven
Hij schrijft een brief.
scrivere
Sta scrivendo una lettera.

kennen
Ze kent veel boeken bijna uit haar hoofd.
conoscere
Lei conosce molti libri quasi a memoria.

testen
De auto wordt in de werkplaats getest.
testare
L’auto viene testata nell’officina.

bellen
Wie heeft er aan de deurbel gebeld?
suonare
Chi ha suonato il campanello?

vergeten
Ze is nu zijn naam vergeten.
dimenticare
Lei ha ora dimenticato il suo nome.

drukken
Boeken en kranten worden gedrukt.
stampare
I libri e i giornali vengono stampati.

failliet gaan
Het bedrijf gaat waarschijnlijk binnenkort failliet.
fallire
L’azienda probabilmente fallirà presto.

bereiden
Ze bereidde hem groot plezier.
preparare
Lei gli ha preparato una grande gioia.

schilderen
Hij schildert de muur wit.
dipingere
Lui sta dipingendo la parete di bianco.

melden
Iedereen aan boord meldt zich bij de kapitein.
riferirsi
Tutti a bordo si riferiscono al capitano.
