Vocabolario
Impara i verbi – Olandese

teruggeven
De leraar geeft de essays terug aan de studenten.
restituire
L’insegnante restituisce i saggi agli studenti.

trouwen
Minderjarigen mogen niet trouwen.
sposarsi
Ai minori non è permesso sposarsi.

bevorderen
We moeten alternatieven voor autoverkeer bevorderen.
promuovere
Dobbiamo promuovere alternative al traffico automobilistico.

voorbijgaan
De trein gaat aan ons voorbij.
passare accanto
Il treno sta passando accanto a noi.

duwen
De auto stopte en moest geduwd worden.
spingere
L’auto si è fermata e ha dovuto essere spinta.

creëren
Hij heeft een model voor het huis gecreëerd.
creare
Ha creato un modello per la casa.

monitoren
Alles wordt hier door camera’s gemonitord.
monitorare
Qui tutto è monitorato da telecamere.

liegen
Soms moet men liegen in een noodsituatie.
mentire
A volte si deve mentire in una situazione di emergenza.

uit elkaar halen
Onze zoon haalt alles uit elkaar!
smontare
Nostro figlio smonta tutto!

sturen
De goederen worden in een pakket naar mij gestuurd.
inviare
La merce mi verrà inviata in un pacco.

houden van
Ze houdt echt veel van haar paard.
amare
Lei ama davvero il suo cavallo.
