Vocabolario

Impara i verbi – Olandese

cms/verbs-webp/23468401.webp
verloven
Ze hebben stiekem verloofd!
fidanzarsi
Si sono fidanzati in segreto!
cms/verbs-webp/119895004.webp
schrijven
Hij schrijft een brief.
scrivere
Sta scrivendo una lettera.
cms/verbs-webp/120452848.webp
kennen
Ze kent veel boeken bijna uit haar hoofd.
conoscere
Lei conosce molti libri quasi a memoria.
cms/verbs-webp/74009623.webp
testen
De auto wordt in de werkplaats getest.
testare
L’auto viene testata nell’officina.
cms/verbs-webp/59121211.webp
bellen
Wie heeft er aan de deurbel gebeld?
suonare
Chi ha suonato il campanello?
cms/verbs-webp/108118259.webp
vergeten
Ze is nu zijn naam vergeten.
dimenticare
Lei ha ora dimenticato il suo nome.
cms/verbs-webp/96668495.webp
drukken
Boeken en kranten worden gedrukt.
stampare
I libri e i giornali vengono stampati.
cms/verbs-webp/123170033.webp
failliet gaan
Het bedrijf gaat waarschijnlijk binnenkort failliet.
fallire
L’azienda probabilmente fallirà presto.
cms/verbs-webp/46565207.webp
bereiden
Ze bereidde hem groot plezier.
preparare
Lei gli ha preparato una grande gioia.
cms/verbs-webp/96571673.webp
schilderen
Hij schildert de muur wit.
dipingere
Lui sta dipingendo la parete di bianco.
cms/verbs-webp/82845015.webp
melden
Iedereen aan boord meldt zich bij de kapitein.
riferirsi
Tutti a bordo si riferiscono al capitano.
cms/verbs-webp/129300323.webp
aanraken
De boer raakt zijn planten aan.
toccare
Il contadino tocca le sue piante.