Vocabolario

Impara i verbi – Olandese

cms/verbs-webp/80552159.webp
werken
De motorfiets is kapot; hij werkt niet meer.
funzionare
La moto è rotta; non funziona più.
cms/verbs-webp/113842119.webp
voorbijgaan
De middeleeuwse periode is voorbijgegaan.
passare
Il periodo medievale è passato.
cms/verbs-webp/8451970.webp
bespreken
De collega’s bespreken het probleem.
discutere
I colleghi discutono il problema.
cms/verbs-webp/106608640.webp
gebruiken
Zelfs kleine kinderen gebruiken tablets.
usare
Anche i bambini piccoli usano i tablet.
cms/verbs-webp/105623533.webp
moeten
Men zou veel water moeten drinken.
dovere
Si dovrebbe bere molta acqua.
cms/verbs-webp/121870340.webp
rennen
De atleet rent.
correre
L’atleta corre.
cms/verbs-webp/94909729.webp
wachten
We moeten nog een maand wachten.
aspettare
Dobbiamo ancora aspettare un mese.
cms/verbs-webp/102327719.webp
slapen
De baby slaapt.
dormire
Il bambino dorme.
cms/verbs-webp/113671812.webp
delen
We moeten leren onze rijkdom te delen.
condividere
Dobbiamo imparare a condividere la nostra ricchezza.
cms/verbs-webp/101765009.webp
begeleiden
De hond begeleidt hen.
accompagnare
Il cane li accompagna.
cms/verbs-webp/77572541.webp
verwijderen
De vakman heeft de oude tegels verwijderd.
rimuovere
L’artigiano ha rimosso le vecchie piastrelle.
cms/verbs-webp/111792187.webp
kiezen
Het is moeilijk om de juiste te kiezen.
scegliere
È difficile scegliere quello giusto.