Vocabolario

Impara i verbi – Olandese

cms/verbs-webp/98082968.webp
luisteren
Hij luistert naar haar.
ascoltare
Lui la sta ascoltando.
cms/verbs-webp/51573459.webp
benadrukken
Je kunt je ogen goed benadrukken met make-up.
enfatizzare
Puoi enfatizzare i tuoi occhi bene con il trucco.
cms/verbs-webp/30793025.webp
pronken
Hij pronkt graag met zijn geld.
ostentare
A lui piace ostentare i suoi soldi.
cms/verbs-webp/18316732.webp
doorrijden
De auto rijdt door een boom.
attraversare
L’auto attraversa un albero.
cms/verbs-webp/102631405.webp
vergeten
Ze wil het verleden niet vergeten.
dimenticare
Lei non vuole dimenticare il passato.
cms/verbs-webp/112755134.webp
bellen
Ze kan alleen bellen tijdens haar lunchpauze.
chiamare
Lei può chiamare solo durante la pausa pranzo.
cms/verbs-webp/82669892.webp
gaan
Waar gaan jullie beiden heen?
andare
Dove state andando entrambi?
cms/verbs-webp/112444566.webp
praten met
Iemand zou met hem moeten praten; hij is zo eenzaam.
parlare a
Qualcuno dovrebbe parlare con lui; è così solo.
cms/verbs-webp/121180353.webp
verliezen
Wacht, je hebt je portemonnee verloren!
perdere
Aspetta, hai perso il tuo portafoglio!
cms/verbs-webp/101630613.webp
doorzoeken
De inbreker doorzoekt het huis.
cercare
Il ladro cerca la casa.
cms/verbs-webp/119913596.webp
geven
De vader wil zijn zoon wat extra geld geven.
dare
Il padre vuole dare al figlio un po’ di soldi extra.
cms/verbs-webp/49585460.webp
terechtkomen
Hoe zijn we in deze situatie terechtgekomen?
finire
Come siamo finiti in questa situazione?