Woordenlijst

Leer werkwoorden – Italiaans

cms/verbs-webp/124053323.webp
inviare
Sta inviando una lettera.
sturen
Hij stuurt een brief.
cms/verbs-webp/109099922.webp
ricordare
Il computer mi ricorda i miei appuntamenti.
herinneren
De computer herinnert me aan mijn afspraken.
cms/verbs-webp/53064913.webp
chiudere
Lei chiude le tende.
sluiten
Ze sluit de gordijnen.
cms/verbs-webp/41918279.webp
scappare
Nostro figlio voleva scappare da casa.
weglopen
Onze zoon wilde van huis weglopen.
cms/verbs-webp/83776307.webp
trasferirsi
Mio nipote si sta trasferendo.
verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.
cms/verbs-webp/64053926.webp
superare
Gli atleti superano la cascata.
overwinnen
De atleten overwinnen de waterval.
cms/verbs-webp/91930542.webp
fermare
La poliziotta ferma l’auto.
stoppen
De agente stopt de auto.
cms/verbs-webp/125376841.webp
osservare
In vacanza, ho osservato molte attrazioni.
bekijken
Op vakantie heb ik veel bezienswaardigheden bekeken.
cms/verbs-webp/104849232.webp
partorire
Lei partorirà presto.
bevallen
Ze zal binnenkort bevallen.
cms/verbs-webp/118064351.webp
evitare
Lui deve evitare le noci.
vermijden
Hij moet noten vermijden.
cms/verbs-webp/27564235.webp
lavorare su
Deve lavorare su tutti questi file.
werken aan
Hij moet aan al deze bestanden werken.
cms/verbs-webp/111750432.webp
appendere
Entrambi sono appesi a un ramo.
hangen
Ze hangen beide aan een tak.