Woordenlijst
Leer werkwoorden – Ests

tee tagasi leidma
Ma ei leia teed tagasi.
de weg terugvinden
Ik kan de weg terug niet vinden.

juhtuma
Siin on juhtunud õnnetus.
gebeuren
Hier is een ongeluk gebeurd.

maha põlema
Tuli põletab maha palju metsa.
afbranden
Het vuur zal een groot deel van het bos afbranden.

lahkuma
Paljud inglased tahtsid lahkuda EL-ist.
verlaten
Veel Engelsen wilden de EU verlaten.

juhtima
Ta juhib tüdrukut käest.
leiden
Hij leidt het meisje bij de hand.

andestama
Ma annan talle võlad andeks.
vergeven
Ik vergeef hem zijn schulden.

mööduma
Keskaeg on möödunud.
voorbijgaan
De middeleeuwse periode is voorbijgegaan.

palkima
Taotlejat palkati.
aannemen
De sollicitant werd aangenomen.

sisse tulema
Tule sisse!
binnenkomen
Kom binnen!

lähemale tulema
Teod tulevad üksteisele lähemale.
dichterbij komen
De slakken komen dichter bij elkaar.

koju sõitma
Pärast ostlemist sõidavad nad kahekesi koju.
naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.
