Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans

vergewe
Ek vergewe hom sy skulde.
vergeven
Ik vergeef hem zijn schulden.

bid
Hy bid stilweg.
bidden
Hij bidt in stilte.

verken
Die ruimtevaarders wil die ruimte verken.
verkennen
De astronauten willen de ruimte verkennen.

verken
Mense wil Mars verken.
verkennen
Mensen willen Mars verkennen.

brand
’n Vuur brand in die kaggel.
branden
Er brandt een vuur in de open haard.

doodmaak
Wees versigtig, jy kan iemand met daardie byl doodmaak!
doden
Pas op, je kunt iemand doden met die bijl!

antwoord
Die student antwoord die vraag.
antwoorden
De student beantwoordt de vraag.

ontsyfer
Hy ontsyfer die klein druk met ’n vergrootglas.
ontcijferen
Hij ontcijfert de kleine letters met een vergrootglas.

skryf oor
Die kunstenaars het oor die hele muur geskryf.
schrijven op
De kunstenaars hebben op de hele muur geschreven.

sorteer
Ek het nog baie papier om te sorteer.
sorteren
Ik heb nog veel papieren te sorteren.

parkeer
Die motors is in die ondergrondse parkeergarage geparkeer.
parkeren
De auto’s staan in de ondergrondse garage geparkeerd.
