Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans
veg
Die atlete veg teen mekaar.
vechten
De atleten vechten tegen elkaar.
bring
Die boodskapper bring ’n pakkie.
brengen
De koerier brengt een pakketje.
optrek
Die helikopter trek die twee mans op.
optrekken
De helikopter trekt de twee mannen omhoog.
dank
Hy het haar met blomme gedank.
bedanken
Hij bedankte haar met bloemen.
publiseer
Die uitgewer het baie boeke gepubliseer.
publiceren
De uitgever heeft veel boeken gepubliceerd.
dans
Hulle dans ’n tango uit liefde.
dansen
Ze dansen verliefd een tango.
dank
Ek dank u baie daarvoor!
bedanken
Ik bedank je er heel erg voor!
bedek
Sy bedek haar hare.
bedekken
Ze bedekt haar haar.
verryk
Speserye verryk ons kos.
verrijken
Specerijen verrijken ons eten.
jaag weg
Een swaan jaag ’n ander weg.
wegjagen
De ene zwaan jaagt de andere weg.
spog
Hy hou daarvan om met sy geld te spog.
pronken
Hij pronkt graag met zijn geld.