Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans

werk
Sy werk beter as ’n man.
werken
Ze werkt beter dan een man.

opstaan en praat
Wie iets weet, mag in die klas opstaan en praat.
opmerken
Wie iets weet, mag in de klas opmerken.

protes
Mense protes teen onreg.
protesteren
Mensen protesteren tegen onrecht.

gaan loer
Die dokters gaan elke dag by die pasiënt loer.
langskomen
De artsen komen elke dag bij de patiënt langs.

luister
Hy luister graag na sy swanger vrou se maag.
luisteren
Hij luistert graag naar de buik van zijn zwangere vrouw.

betaal
Sy betaal aanlyn met ’n kredietkaart.
betalen
Ze betaalt online met een creditcard.

uitsoek
Sy soek ’n nuwe sonbril uit.
uitzoeken
Ze zoekt een nieuwe zonnebril uit.

bring
Die boodskapper bring ’n pakkie.
brengen
De koerier brengt een pakketje.

stap
Hy hou daarvan om in die woud te stap.
wandelen
Hij wandelt graag in het bos.

voorberei
Hulle berei ’n heerlike maaltyd voor.
bereiden
Ze bereiden een heerlijke maaltijd.

gebruik
Sy gebruik daagliks skoonheidsprodukte.
gebruiken
Ze gebruikt dagelijks cosmetische producten.
