Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans

gesels
Hulle gesels met mekaar.
kletsen
Ze kletsen met elkaar.

meng
Die skilder meng die kleure.
mengen
De schilder mengt de kleuren.

verwag
My suster verwag ’n kind.
verwachten
Mijn zus verwacht een kind.

oefen
Hy oefen elke dag met sy skateboard.
oefenen
Hij oefent elke dag met zijn skateboard.

gebeur
Iets sleg het gebeur.
gebeuren
Er is iets ergs gebeurd.

vergelyk
Hulle vergelyk hul syfers.
vergelijken
Ze vergelijken hun cijfers.

doen
Jy moes dit ’n uur gelede gedoen het!
doen
Dat had je een uur geleden moeten doen!

teken
Hy het die kontrak geteken.
ondertekenen
Hij ondertekende het contract.

belê
Waarin moet ons ons geld belê?
investeren
Waar moeten we ons geld in investeren?

stap
Die gesin gaan Sondae stap.
wandelen
De familie gaat op zondag wandelen.

kontroleer
Die tandarts kontroleer die pasiënt se tande.
controleren
De tandarts controleert het gebit van de patiënt.
