Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans

mis
Die man het sy trein gemis.
missen
De man heeft zijn trein gemist.

versorg
Ons seun versorg sy nuwe motor baie goed.
zorgen voor
Onze zoon zorgt heel goed voor zijn nieuwe auto.

gesels
Hulle gesels met mekaar.
kletsen
Ze kletsen met elkaar.

beveel
Hy beveel sy hond.
bevelen
Hij beveelt zijn hond.

uitpraat
Sy wil by haar vriendin uitpraat.
uitspreken
Ze wil zich uitspreken tegen haar vriend.

begin
Die stappers het vroeg in die oggend begin.
beginnen
De wandelaars begonnen vroeg in de ochtend.

liefhê
Sy is baie lief vir haar kat.
houden van
Ze houdt heel veel van haar kat.

geniet
Sy geniet die lewe.
genieten
Ze geniet van het leven.

nodig hê
Jy het ’n domkrag nodig om ’n wiel te verander.
nodig hebben
Je hebt een krik nodig om een band te verwisselen.

terugbring
Die hond bring die speelding terug.
terugbrengen
De hond brengt het speelgoed terug.

vereenvoudig
Jy moet ingewikkelde dinge vir kinders vereenvoudig.
vereenvoudigen
Je moet ingewikkelde dingen voor kinderen vereenvoudigen.
