Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans

weggee
Sy gee haar hart weg.
weggeven
Ze geeft haar hart weg.

beskerm
’n Helm is daar om teen ongelukke te beskerm.
beschermen
Een helm moet tegen ongelukken beschermen.

verbly
Die doel verbly die Duitse sokkerondersteuners.
verheugen
Het doelpunt verheugt de Duitse voetbalfans.

maak skoon
Die werker maak die venster skoon.
schoonmaken
De werker maakt het raam schoon.

verbygaan
Tyd gaan soms stadig verby.
voorbijgaan
De tijd gaat soms langzaam voorbij.

hang af
Die hangmat hang af van die plafon.
hangen
De hangmat hangt aan het plafond.

sit
Sy sit by die see met sonsak.
zitten
Ze zit bij de zee tijdens zonsondergang.

sterf
Baie mense sterf in flieks.
sterven
Veel mensen sterven in films.

besluit
Sy kan nie besluit watter skoene om te dra nie.
beslissen
Ze kan niet beslissen welke schoenen ze moet dragen.

oefen
Hy oefen elke dag met sy skateboard.
oefenen
Hij oefent elke dag met zijn skateboard.

spog
Hy hou daarvan om met sy geld te spog.
pronken
Hij pronkt graag met zijn geld.
