Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans

roep op
My onderwyser roep my dikwels op.
aanspreken
Mijn leraar spreekt me vaak aan.

afbrand
Die vuur sal baie van die woud afbrand.
afbranden
Het vuur zal een groot deel van het bos afbranden.

imiteer
Die kind imiteer ’n vliegtuig.
imiteren
Het kind imiteert een vliegtuig.

kom bymekaar
Dit’s lekker as twee mense bymekaar kom.
samenkomen
Het is fijn als twee mensen samenkomen.

beskerm
’n Helm is daar om teen ongelukke te beskerm.
beschermen
Een helm moet tegen ongelukken beschermen.

lewer
Hy lewer pizzas by huise af.
bezorgen
Hij bezorgt pizza’s aan huis.

agtervolg
Die cowboy agtervolg die perde.
achtervolgen
De cowboy achtervolgt de paarden.

monitor
Alles word hier deur kameras gemonitor.
monitoren
Alles wordt hier door camera’s gemonitord.

aanstel
Die maatskappy wil meer mense aanstel.
aannemen
Het bedrijf wil meer mensen aannemen.

ontslaan
My baas het my ontslaan.
ontslaan
Mijn baas heeft me ontslagen.

swem
Sy swem gereeld.
zwemmen
Ze zwemt regelmatig.
