Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans

hang af
Die hangmat hang af van die plafon.
hangen
De hangmat hangt aan het plafond.

stop
Die polisievrou stop die kar.
stoppen
De agente stopt de auto.

roep op
My onderwyser roep my dikwels op.
aanspreken
Mijn leraar spreekt me vaak aan.

neem
Sy moet baie medikasie neem.
nemen
Ze moet veel medicatie nemen.

vergewe
Ek vergewe hom sy skulde.
vergeven
Ik vergeef hem zijn schulden.

oes
Ons het baie wyn geoest.
oogsten
We hebben veel wijn geoogst.

verbygaan
Die twee gaan by mekaar verby.
voorbijgaan
De twee lopen elkaar voorbij.

gooi
Hy gooi sy rekenaar kwaad op die vloer.
gooien
Hij gooit zijn computer boos op de grond.

brand
’n Vuur brand in die kaggel.
branden
Er brandt een vuur in de open haard.

verwyder
Hoe kan mens ’n rooi wyn vlek verwyder?
verwijderen
Hoe kan men een rode wijnvlek verwijderen?

bedank
Hy het sy werk bedank.
stoppen
Hij stopte met zijn baan.
