Woordenlijst
Leer werkwoorden – Frans
lancer
Ils se lancent la balle.
gooien naar
Ze gooien de bal naar elkaar.
commencer
Les randonneurs ont commencé tôt le matin.
beginnen
De wandelaars begonnen vroeg in de ochtend.
regarder
Elle regarde à travers un trou.
kijken
Ze kijkt door een gat.
suspecter
Il suspecte que c’est sa petite amie.
verdenken
Hij verdenkt dat het zijn vriendin is.
brûler
Tu ne devrais pas brûler d’argent.
verbranden
Je moet geen geld verbranden.
tester
La voiture est testée dans l’atelier.
testen
De auto wordt in de werkplaats getest.
battre
Il a battu son adversaire au tennis.
verslaan
Hij versloeg zijn tegenstander in tennis.
pardonner
Elle ne pourra jamais lui pardonner cela!
vergeven
Ze kan het hem nooit vergeven!
traduire
Il peut traduire entre six langues.
vertalen
Hij kan tussen zes talen vertalen.
construire
Quand la Grande Muraille de Chine a-t-elle été construite?
bouwen
Wanneer werd de Chinese Muur gebouwd?
imaginer
Elle imagine quelque chose de nouveau chaque jour.
voorstellen
Ze stelt zich elke dag iets nieuws voor.