Woordenlijst
Leer werkwoorden – Frans

former
Le chien est formé par elle.
trainen
De hond wordt door haar getraind.

faire attention
On doit faire attention aux panneaux de signalisation.
opletten
Men moet opletten voor de verkeersborden.

causer
Trop de gens causent rapidement le chaos.
veroorzaken
Te veel mensen veroorzaken snel chaos.

interroger
Mon professeur m’interroge souvent.
aanspreken
Mijn leraar spreekt me vaak aan.

partir
Le train part.
vertrekken
De trein vertrekt.

expliquer
Grand-père explique le monde à son petit-fils.
uitleggen
Opa legt de wereld uit aan zijn kleinzoon.

bouger
C’est sain de bouger beaucoup.
bewegen
Het is gezond om veel te bewegen.

arriver
Il est arrivé juste à temps.
aankomen
Hij kwam net op tijd aan.

acheter
Ils veulent acheter une maison.
kopen
Ze willen een huis kopen.

combattre
Les athlètes se combattent.
vechten
De atleten vechten tegen elkaar.

démarrer
Quand le feu est passé au vert, les voitures ont démarré.
wegrijden
Toen het licht veranderde, reden de auto’s weg.
