Woordenlijst

Leer werkwoorden – Frans

cms/verbs-webp/114091499.webp
former
Le chien est formé par elle.
trainen
De hond wordt door haar getraind.
cms/verbs-webp/97784592.webp
faire attention
On doit faire attention aux panneaux de signalisation.
opletten
Men moet opletten voor de verkeersborden.
cms/verbs-webp/74908730.webp
causer
Trop de gens causent rapidement le chaos.
veroorzaken
Te veel mensen veroorzaken snel chaos.
cms/verbs-webp/21689310.webp
interroger
Mon professeur m’interroge souvent.
aanspreken
Mijn leraar spreekt me vaak aan.
cms/verbs-webp/70055731.webp
partir
Le train part.
vertrekken
De trein vertrekt.
cms/verbs-webp/118826642.webp
expliquer
Grand-père explique le monde à son petit-fils.
uitleggen
Opa legt de wereld uit aan zijn kleinzoon.
cms/verbs-webp/119335162.webp
bouger
C’est sain de bouger beaucoup.
bewegen
Het is gezond om veel te bewegen.
cms/verbs-webp/74916079.webp
arriver
Il est arrivé juste à temps.
aankomen
Hij kwam net op tijd aan.
cms/verbs-webp/92456427.webp
acheter
Ils veulent acheter une maison.
kopen
Ze willen een huis kopen.
cms/verbs-webp/81025050.webp
combattre
Les athlètes se combattent.
vechten
De atleten vechten tegen elkaar.
cms/verbs-webp/75001292.webp
démarrer
Quand le feu est passé au vert, les voitures ont démarré.
wegrijden
Toen het licht veranderde, reden de auto’s weg.
cms/verbs-webp/44848458.webp
arrêter
Vous devez vous arrêter au feu rouge.
stoppen
Je moet stoppen bij het rode licht.