Woordenlijst
Leer werkwoorden – Litouws

pastatyti
Automobiliai yra pastatyti požemio garaže.
parkeren
De auto’s staan in de ondergrondse garage geparkeerd.

atleisti
Aš atleidžiu jam jo skolas.
vergeven
Ik vergeef hem zijn schulden.

prasidėti
Mokykla tik prasideda vaikams.
beginnen
School begint net voor de kinderen.

statyti
Vaikai stato aukštą bokštą.
bouwen
De kinderen bouwen een hoge toren.

statyti
Kada buvo pastatyta Kinijos didžioji siena?
bouwen
Wanneer werd de Chinese Muur gebouwd?

suklysti
Pagalvok atidžiai, kad nesuklystum!
een fout maken
Denk goed na zodat je geen fout maakt!

rūpintis
Mūsų sūnus labai rūpinasi savo nauju automobiliu.
zorgen voor
Onze zoon zorgt heel goed voor zijn nieuwe auto.

nekęsti
Du berniukai vienas kito nekenčia.
haten
De twee jongens haten elkaar.

pabėgti
Visi pabėgo nuo gaisro.
wegrennen
Iedereen rende weg van het vuur.

apsaugoti
Vaikai turi būti apsaugoti.
beschermen
Kinderen moeten beschermd worden.

priimti
Aš negaliu to pakeisti, turiu tai priimti.
accepteren
Ik kan dat niet veranderen, ik moet het accepteren.
