Woordenlijst

Leer werkwoorden – Litouws

cms/verbs-webp/99196480.webp
pastatyti
Automobiliai yra pastatyti požemio garaže.
parkeren
De auto’s staan in de ondergrondse garage geparkeerd.
cms/verbs-webp/115224969.webp
atleisti
Aš atleidžiu jam jo skolas.
vergeven
Ik vergeef hem zijn schulden.
cms/verbs-webp/118008920.webp
prasidėti
Mokykla tik prasideda vaikams.
beginnen
School begint net voor de kinderen.
cms/verbs-webp/118011740.webp
statyti
Vaikai stato aukštą bokštą.
bouwen
De kinderen bouwen een hoge toren.
cms/verbs-webp/116610655.webp
statyti
Kada buvo pastatyta Kinijos didžioji siena?
bouwen
Wanneer werd de Chinese Muur gebouwd?
cms/verbs-webp/42111567.webp
suklysti
Pagalvok atidžiai, kad nesuklystum!
een fout maken
Denk goed na zodat je geen fout maakt!
cms/verbs-webp/84847414.webp
rūpintis
Mūsų sūnus labai rūpinasi savo nauju automobiliu.
zorgen voor
Onze zoon zorgt heel goed voor zijn nieuwe auto.
cms/verbs-webp/123213401.webp
nekęsti
Du berniukai vienas kito nekenčia.
haten
De twee jongens haten elkaar.
cms/verbs-webp/116067426.webp
pabėgti
Visi pabėgo nuo gaisro.
wegrennen
Iedereen rende weg van het vuur.
cms/verbs-webp/118232218.webp
apsaugoti
Vaikai turi būti apsaugoti.
beschermen
Kinderen moeten beschermd worden.
cms/verbs-webp/57207671.webp
priimti
Aš negaliu to pakeisti, turiu tai priimti.
accepteren
Ik kan dat niet veranderen, ik moet het accepteren.
cms/verbs-webp/91930542.webp
sustabdyti
Moteris-policininkė sustabdo automobilį.
stoppen
De agente stopt de auto.