Woordenlijst

Leer werkwoorden – Noors

cms/verbs-webp/5135607.webp
flytte ut
Naboen flytter ut.
verhuizen
De buurman verhuist.
cms/verbs-webp/102136622.webp
dra
Han drar sleden.
trekken
Hij trekt de slee.
cms/verbs-webp/109766229.webp
føle
Han føler seg ofte alene.
voelen
Hij voelt zich vaak alleen.
cms/verbs-webp/82378537.webp
kaste
Disse gamle gummidekkene må kastes separat.
weggooien
Deze oude rubberen banden moeten apart worden weggegooid.
cms/verbs-webp/82604141.webp
kaste bort
Han tråkker på en bortkastet bananskall.
weggooien
Hij stapt op een weggegooide bananenschil.
cms/verbs-webp/104135921.webp
gå inn
Han går inn på hotellrommet.
binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.
cms/verbs-webp/108218979.webp
måtte
Han må gå av her.
moeten
Hij moet hier uitstappen.
cms/verbs-webp/115847180.webp
hjelpe
Alle hjelper til med å sette opp teltet.
helpen
Iedereen helpt de tent opzetten.
cms/verbs-webp/51465029.webp
gå sakte
Klokken går noen minutter sakte.
achterlopen
De klok loopt een paar minuten achter.
cms/verbs-webp/114052356.webp
brenne
Kjøttet må ikke brenne på grillen.
branden
Het vlees mag niet branden op de grill.
cms/verbs-webp/120200094.webp
blande
Du kan blande en sunn salat med grønnsaker.
mengen
Je kunt een gezonde salade met groenten mengen.
cms/verbs-webp/130938054.webp
dekke
Barnet dekker seg selv.
bedekken
Het kind bedekt zichzelf.