Woordenlijst
Leer werkwoorden – Sloveens

terjati
Moj vnuk od mene terja veliko.
vragen
Mijn kleinkind vraagt veel van mij.

odpeljati nazaj
Mama odpelje hčerko nazaj domov.
terugrijden
De moeder rijdt met de dochter terug naar huis.

poškodovati
V nesreči sta bila poškodovana dva avtomobila.
beschadigen
Twee auto’s raakten beschadigd bij het ongeluk.

trgovati
Ljudje trgujejo z rabljenim pohištvom.
handelen
Mensen handelen in gebruikte meubels.

umiti
Mama umiva svojega otroka.
wassen
De moeder wast haar kind.

metati
Žogo si med seboj metata.
gooien naar
Ze gooien de bal naar elkaar.

dešifrirati
On dešifrira drobni tisk z lupo.
ontcijferen
Hij ontcijfert de kleine letters met een vergrootglas.

razumeti se
Končajta svoj prepir in se končno razumita!
overweg kunnen
Stop met ruziën en kunnen jullie eindelijk met elkaar overweg!

vrniti se
Sam se ne more vrniti nazaj.
teruggaan
Hij kan niet alleen teruggaan.

šelestiti
Listje šelesti pod mojimi nogami.
ritselen
De bladeren ritselen onder mijn voeten.

poimenovati
Koliko držav lahko poimenuješ?
noemen
Hoeveel landen kun je noemen?
