Woordenlijst
Leer werkwoorden – Catalaans

fugir
Tothom va fugir del foc.
wegrennen
Iedereen rende weg van het vuur.

treballar per
Ell va treballar dur per obtenir bones notes.
werken voor
Hij heeft hard gewerkt voor zijn goede cijfers.

publicar
L’editorial ha publicat molts llibres.
publiceren
De uitgever heeft veel boeken gepubliceerd.

nomenar
Quants països pots nomenar?
noemen
Hoeveel landen kun je noemen?

tastar
El xef principal tastà la sopa.
proeven
De chef-kok proeft de soep.

començar a córrer
L’atleta està a punt de començar a córrer.
beginnen met rennen
De atleet staat op het punt om te beginnen met rennen.

girar
Ella gira la carn.
draaien
Ze draait het vlees.

rentar
No m’agrada rentar els plats.
afwassen
Ik hou niet van afwassen.

beure
Ella beu te.
drinken
Ze drinkt thee.

recollir
Hem de recollir totes les pomes.
oprapen
We moeten alle appels oprapen.

gestionar
Qui gestiona els diners a la teva família?
beheren
Wie beheert het geld in jouw gezin?
